Indiase hotels deel 2 en Postlude Hero

Ik loop een trap op naar de receptie. Er is niemand te zien, maar in de hal zie ik een grijze wollen deken met twee voeten die eronder uitsteken. Ik kuch, maar krijg geen reactie. Die krijg ik wel als ik de wollen deken wakker schud. Een slaapdronken hoofd komt onder de deken vandaan en kijkt mij aan alsof ik van Mars kom. Snel duikt hij weer terug onder deken.
“Goodafternoon, do you have a room?” zeg ik luid en duidelijk. Hij draait zich van mij af, krimpt verder in elkaar in de warmte van de deken.

We zijn wat vroeg vandaag, want het is net drie uur ’s middags, dus ik neem de tijd om verder in het beste hotel van de stad rond te kijken. In de hoek van de lobby zie ik een man slapen onder een tafel op de koude stenen vloer. Als ik een verdieping naar boven loop, zie ik twee jongens die eigenlijk naar school zouden moeten gaan, over elkaar heen liggen alsof ze uitgeput in slaap zijn gevallen. Dat zijn de kamerjongens.
Als ik weer terug ben bij de receptie staat daar de receptionist. Voor een matte spiegel kamt hij zijn haar en verwelkomt mij: “Namaste.” Ik vraag naar een double room, hij pakt een sleutel en we gaan naar boven. “Ah, from Holland. You have one eurocoin for my collection?”

De kamer is zoals je in deze prijscategorie van een paar honderd roepies mag verwachten; groezelig. Vooral Carla staat steeds meer tegen. Die krijgt steeds meer afkeer van peuken onder het bed, haarproppen in afvoerputjes, kleine zwarte haartjes op de w.c.-bril, een waterleiding uit de muur i.p.v. een douchekop, keiharde bedden met beddenlakens en kussens met bruine vlekken, kille witte spaarlampen en stoelen waar de theevlekken en rijstkorrels op liggen.

Ik bekijk nog twee andere kamers en kies de schoonste en degene aan de achterkant, want die is het rustigst. Op het tweepersoonsbed ligt een matras nog in plastic verpakt, met daarop een groezelig gelig laken en een dikke grijze wollen deken. Maar ik neem de kamer onder de voorwaarde dat de oude zeepjes en lege shampoozakjes uit de badkamer worden gehaald, dat de tandpasta resten van het wastafeltje worden geveegd en dat er een bezem door de kamer wordt gehaald.

De twee kamerjongens worden erbij geroepen. Vol ontzag kijken ze naar ons op, want westerse toeristen komen hier bijna nooit. De receptionist legt in het Gujarati uit wat ze moeten doen. Als ze uitgestaard zijn, pakt er een ’n spuitbus met luchtverfrisser en sprayt de kamer en toilet. De citroengeur slaat op mijn keel. Ik zet snel een raam open. De jongen kijkt mij trots aan, ervan overtuigd dat de kamer nu brandschoon is. Ik gebaar duidelijk dat ze nog niet klaar zijn.
Ik vraag om een extra laken zodat wij onze lakenzakken niet hoeven te gebruiken. Dan hoeven we niet direct onder de muffe grijze wollen deken te slapen.
Eerst komt de jongen met een extra wollen deken, daarna met een eenpersoonslaken en tot slot met een ongewassen tweepersoonslaken. We slapen vannacht dan maar in onze laken- en slaapzakken.
Nu de kamer volgens hun normen schoon is, lopen we naar beneden om de tassen van de fietsen te halen. De jongens lopen mee en kijken met grote ogen hoe wij bezweet drie keer heen en weer lopen voordat alles op de kamer is. Zij vinden dat maar wat interessant en al kwebbelend lopen ze steeds met ons mee trap op en trap af. Met lege handen.

De fietsen mogen we voor het hotel op straat parkeren want het is ‘much safe.’ Dat doen wij dus niet en sjouwen de fietsen naar de kamer. Een kamerjongen staat met een euromunt in zijn hand en vraagt of wij die willen omwisselen in roepies. Voor ons het misschien niet veel, maar voor een Indiër is dat 70 roepie en dat is hier veel geld. We besluiten om het geld niet te wisselen en vooral ook om de receptionist géén euromunt voor zijn verzameling te geven.

Als we neerploffen op het bed en de deur dichtdoen, gaat hij weer open. De twee jongens lopen naar binnen, gaan op de bank tussen de peuken en de brandplekken zitten en kijken nieuwsgierig naar wat wij nu gaan doen. Ik wuif ze naar buiten, maar ze houden hun hand op voor de fooi die ze niet krijgen. De deur doe ik op slot.
Er is geen w.c.-papier, dus ik loop naar de receptie en vraag om toiletpaper. Tien minuten later komt de kamerjongen langs met een pak kranten. Met vijf wetties maakt Carla de wc-bril schoon en de tafeltjes waar we de losse spullen op leggen.

We gaan even liggen en wandelen daarna door het stadje. Voor ons het grappig, want we worden altijd vriendelijk begroet, nagestaard en uitgenodigd voor de thee. Voor de bewoners is het de beleving van de week. Logisch, want westerse toeristen, laat staan vakantiefietsers, zien ze hier niet. Backpackers gaan van hoogtepunt naar hoogtepunt en groepsreizigers komen hier al helemaal niet.
In India kun je het beste bij busstations eten, want daar is de omloopsnelheid hoog dus alles is vers. Maar wij hebben nu geen zin om onder de belangstelling van veertig nieuwsgierigen te eten, dus zoeken we de rust op van het restaurant van het hotel.
In een schaars verlichte donkere ruimte gaan we aan een tweepersoonstafel zitten. Achter ons ligt een andere receptionist op twee aaneengeschoven tafels te slapen. Ik kan het niet laten om brutaal een foto van hem te maken.
Een zwerver die voor kelner door moet gaan, brengt een menukaart en zegt iets tegen de slapende man. Langzaam komt die tot leven. Hij schuifelt naar de wastafel in de hoek van het restaurant, gooit water in zijn gezocht, rochelt een paar luidruchtig en spuugt in de wasbak. Hij loopt de keuken in en blijkt later de kok te zijn.

We bestellen chapati’s en witte rijst met ‘alu gobi’. Dat staat voor aardappels en bloemkool in een currysaus. “Mirchi nihe! No chillies!” zeg ik uitdrukkelijk erbij en maak duidelijk dat als ik een peper eet, dat mijn gezicht zal ontploffen en dat ik ga huilen. Dit humoristische toneelstukje maakt altijd indruk.
Zoals in veel Indiase restaurants is het eten ook hier vegetarisch. Want Indiërs geloven in reïncarnatie en stel je eens voor dat je een stuk kip eet. Dat zou best wel eens je gereïncarneerde oom kunnen zijn geweest!
Een half uur later krijgen we van alles voorgeschoteld en het smaakt voortreffelijk. Behalve de currysaus. Die is erg scherp. Ik roep de zwerver erbij. Die legt uit dat er bij de alu (aardappels) en bij de gobi (bloemkool) geen chili’s zijn gebruikt.
“But I see chillies!”
“Of course!
In zijn beleving past het gewoon niet dat iemand géén pepers wilt. We bestellen wat yoghurt erbij om het te blussen. Voor drie euro hebben we goed gegeten en gaan naar bed.
Beng! Beng! Door mijn oordoppen hoor ik dat er hard op de deur op de deur gebonst wordt. “Ciello”, roep ik, ga weg.
Maar iemand blijft bonzen. Ik kruip uit mijn slaapzak en open de deur.
“You want Kingfisher beer?” De kamerjongens heeft een fles bier geregeld. In het alcoholvrije Gujarat is dat een hele prestatie. Hij denkt ons er een groot plezier mee te doen. Niet dus. Ik zeg: “Dandiwar, I’m muslim.” Teleurgesteld loopt hij weg.
Ik kruip terug in mijn slaapzak en val onder de ronkende ventilator in een diepe slaap.

Eric


Postlude Hero.

Na ruim 2.500 kilometer op de Hero Jet SS Special gefietst te hebben, komen wij aan in de voormalige Portugese kolonie Diu. Hiervandaan zullen we naar Mumbai gaan, maar genieten eerst een paar dagen van het strand aan de Arabische Zee.

Iedere dag fiets ik nog een stukje op mijn Hero tot het tijd wordt om afscheid te nemen.
Ik voel er niets voor om hem mee te nemen naar Nederland. We hebben 11 weken geen druppel regen gehad en dan werken de remmen nog wel redelijk. Maar in de Nederlandse regen is de Hero levensgevaarlijk. Hij weegt 24 kilo, dus dat kost ons een vermogen aan overgewicht in het vliegtuig. En ik heb er genoeg van hem om de twee weken te moeten repareren.
Ik wil hem cadeau geven aan Kasai. Dat is een jongen die in een kraampje werkt naast ons hotel. Vanaf het begin dat wij hier aankwamen rekende hij de normale Indiase prijzen en probeerde ons nooit af te zetten.

Op onze dag van vertrek loop ik naar Kasai toe en maak duidelijk dat ik hem mijn fiets wil geven. Hij snapt er helemaal niets van want hij spreekt net zo min Engels als dat ik Gujarati spreek. Ik duw hem de fiets handen, maar het is nog steeds niet duidelijk.
Een dikke fatserige Indiase toerist schiet te hulp. Hij brabbelt met de jongen die het nog steeds niet kan bevatten. Ik leg uit: “I’m leaving today en I want to give you my bike.”
Het lukt de Indiase toerist ook niet goed om Kasai te overtuigen want Kasai blijft wat terughoudend. We maken een paar foto’s, hij neemt de fiets van mij aan en parkeert hem langs de weg, ik geef hem de reservesleutel en Carla en ik lopen terug naar het hotel.

Als we een half uur later in een taxi voorbij rijden, is Kasai weer chai aan het zetten en zie ik mijn Hero nergens staan. Een gevoel bekruipt mij dat er iets is misgegaan. Ik bedenk wat er niet klopt.
Het vermoeden rijst in mijn hoofd dat de Hero in andere handen is overgegaan. Ik krijg de sterke indruk dat de Indiase toerist heeft ‘vertaald’ dat ik met Kasai op de foto wilde en dat ik de fiets aan de Indiase toerist wilde geven.

Het laat mij de rest van de terugreis niet meer los.

Mocht je ooit in Diu zijn, let eens op of je een Hero Jet SS Special met een Vakantiefietser-stickertje ziet. Vraag de berijder naar zijn naam en laat het mij weten. Als zijn naam Kasai is, ben ik gerustgesteld.

Eric


Geef een reactie

Je kan deze HTML-tags gebruiken

<a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>