Bolivia

Copacabana

Zonder problemen worden we Bolivia in gelaten. Onze tassen worden niet eens gecontroleerd. Eric had dus die cocablaadjes die hij in Puno op de hotelkamer heeft achtergelaten gewoon in z’n tas kunnen laten zitten. Maar ja, je wilt toch niet het risico lopen dat je aangehouden wordt. Ondanks dat ze aan weerskanten van de grens gewoon op de markt en in winkeltjes te koop zijn, worden cocablaadjes als illegaal beschouwd.

Acht kilometer en een flinke bult verder ligt het idyllische plaatsje Copacabana aan het Titicacameer. Je weet wel, van het liedje van Barry Manillow.

Carla


Isla del Sol

Vanuit Copacabana maken we nóg een uitstapje per boot op het Titicacameer, deze keer naar het Eiland van de Zon. We hebben gehoord dat dit toch écht een must is.

Het eiland is volgens de overlevering de geboorteplaats is van de Inca cultuur. Rondom deze plek zijn legio Inca legendes over hoe de wereld is ontstaan. Eric twijfelt echter aan dit verhaal. De voorwaarden voor het stichten van een nieuw rijk kloppen namelijk niet. Volgens hem moet er altijd een noodzaak zijn om een nieuw rijk te stichten of een nieuwe cultuur te ontwikkelen, en die noodzaak is er minder vanaf een eiland omdat dat relatief veilig is.

Carla

 



Overpeinzingen

“Reizen per fiets is reizen in jezelf” zeg ik altijd.

Mijn reis van twee maanden aan het einde van het jaar, is voor mij altijd de afsluiting van een werkzaam jaar. Op de fiets schieten ontelbare beslommeringen door mijn hoofd. Negatieve ervaringen krijgen een plekje en mooie belevenissen van het afgelopen jaar toveren tijdens het fietsen een glimlach op mijn gezicht.
“Eric, wat een tegenwind hé!” zegt Carla tijdens een pauze. Maar het fietsen is zo’n routine dat tegenwind mij niet eens meer opvalt. Volkomen onbewust trap ik gewoon wat harder. Carla snapt dat echt niet: “Je merkte het toch wel dat hij schuin van voren kwam!”
“Nee echt niet lieffie, ik was me heel andere dingen bezig.”

Op de fiets neem ik letterlijk en figuurlijk afstand van het dagelijkse leven. Vrienden, klanten, de band, de winkel en de fijne collega’s passeren allemaal de revue. Door zo afstand te nemen plaats ik bepaalde voorvallen in een ander perspectief. Je kunt het zien als een soort van meditatie. Het ronddraaien van de trappers brengt een rust in mij teweeg die ik anders niet kan vinden. Mijn voorblad lijkt wel een gebedsmolen met daarin stroken papier met daarop het ‘Omni Padme Hum’.
“Pff Eric, wat was dat steile zeg!” puft Carla. Ook een steile helling maakt op mij niet eens meer indruk. Ik fiets gewoon naar boven omdat die berg er is. Vóór deze bult waren er al honderden hellingen in verschillende gradaties. En hierna zullen er nog meer volgen.
Die rust tijdens het fietsen geeft ruimte aan nieuwe ideeën en het roept creativiteit op. Veel ideeën die ik dan krijg, schrijf ik op in een klein boekje waar ik na de reis inkijk. Vaak doe ik er iets mee in de loop van het jaar. Meestal zijn die creatieve ideeën in het voordeel van De Vakantiefietser. Dit is denk ik de bron van het succes van mijn winkeltje.
“Gringo!” verstoort een jochie mijn overpeinzingen: “Amerikaan!”
“Soy no Gringo. Soy de Hollande y entonces soy Hollandés”: Ik ben geen Gringo, want ik kom uit Holland, dus ben ik Hollander.
Hij schrikt er van, ziet mij lachen en loopt grinnikend naar zijn maatjes. Wat zijn dit soort ontmoetinkjes toch leuk.

Ik verval weer in mijn gedachtenkronkels. Dit jaar zijn mijn gedachten anders. Ik realiseerde mij laatst dat ik de afgelopen decennia meer dan 200.000 kilometer over de aardbol heb gefietst. Ik heb zo veel gezien en meegemaakt dat het niet zo vaak meer voorkomt dat ik nieuwe indrukken tijdens het fietsen opdoe. Vorig jaar had ik al weinig inspiratie om over Malawi te schrijven, want veel Afrikaanse impressies had ik al beschreven in mijn boeken ‘Mzungu’ en Dumela! En wat kon daar nog aan toevoegen?
Het fietsen is fijn, maar ik mis het ontdekkingsreizgersgevoel dat ik vroeger had. Het klinkt blasé, maar nieuwe prikkels ontbreken en die heb ik hard nodig voor mijn levensplezier.

Deze reis gaan mijn gedachten veel verder terug dan het afgelopen jaar. Ik blik terug op mijn leven en zie opeens heel helder dat mijn leven uit blokken van tien jaar is opgebouwd. Rond mijn 20-ste ging ik vanuit mijn elektrotechnische opleiding naar het Conservatorium, wat nogal een radicale ommezwaai was. Rond mijn 30-ste stopte ik met werken en ging een wereldreis van anderhalf jaar maken. Toen ik 39 was begon ik vanuit het niets De Vakantiefietser. Over een paar jaar ben ik vijftig en zal ik dan ook weer een ommezwaai maken? Dat ligt wel in de lijn der verwachting
Meestal is die ommezwaai een gevolg van iets waar ik al een tijdje mee bezig ben. Als ik nu kijk wat ik naast De Vakantiefietser doe, dan zijn er zat mogelijkheden. Maar wat het zal worden? Geen idee!
En euh, het hoeft natuurlijk niet zo te zijn dat de cyclus van tien jaar zich doorzet. Maar terwijl de kilometers zich voortschreden de afgelopen weken, kwam dit voortschrijdend inzicht naar boven.
Dit jaar lijkt de reis geen afsluiting van het afgelopen jaar. Dit jaar lijkt deze fietsreis de afsluiting van mijn hele leven dat ik tot nu toe heb geleid.
Tijd om een andere weg in te slaan? Wellicht. Eerst maar eens de Death Road gaan doen, een weg even boven de Boliviaanse hoofdstad La Paz. Een afdaling van 4778 meter hoogte naar ongeveer 1100 meter. Deze deels onverharde smalle weg, wordt wel de gevaarlijkste weg ter wereld genoemd. Daarna zie ik wel verder.

Eric


Dilemma

“Je hoeft niet mee hoor, als je écht niet wilt, maar ik denk dat het gevaar meer wordt opgeroepen door de marketing dan dat de weg écht zo gevaarlijk is. Als 30.000 mensen hem per jaar doen, waarvan een groot deel onervaren, dan kunnen wij hem zéker doen”, probeert Eric mij te overtuigen om de meest gevaarlijke weg ter wereld te gaan fietsen.

Aangezien ik de meeste voorbereiding voor de reis heb gedaan, had ik ervan gehoord, maar stil gehouden voor Eric. Helaas, in een verslag van andere reizigers in een koffietent in Copacabana leest hij er toch over.

Met de meest gevaarlijke weg ter wereld wordt de oude, onverharde weg van La Paz naar Coroico bedoelt. Het is eigenlijk maar één rijbaan, op gezette tijden iets verbreedt zodat auto’s elkaar kunnen passeren. Duizenden doden zijn er in de loop der jaren gevallen doordat auto’s, vrachtwagens en soms hele bussen het op sommige plekken wel 1000 meter diepe ravijn kieperden. In totaal zijn er 70 fietsers dodelijk verongelukt. Afgelopen maand een maand een Japanse vrouw van 32. Gemiddeld vielen er 145 doden per jaar.

Een aantal jaar geleden is er een nieuwe weg aangelegd, zodat de oude dodenweg nu één van Bolivia’s toeristische hoogtepunten is geworden, en dan vooral voor fietsers.

Sinds Eric dus dat stukje in het reisverslag heeft gelezen is het idee niet meer uit zijn hoofd te krijgen. Hij heeft gelijk een van de bureautjes gemaild met de vraag of wij met onze eigen fietsen mee kunnen doen, en hoeveel dat dan kost.

Tja, dilemma.

Ik vind mijzelf wel stoer, maar niet zo’n held. Voor mij hoeft het dus niet. De weg ligt helemaal niet op onze route dus en eigenlijk vind ik het onzin om hem dan toch te gaan fietsen. En waarom zou je onnodig risico nemen? We hebben nog meer dan de helft van onze reis te gaan.

Maar als ik niet mee ga, heb ik het gevoel dat ik wat mis. Het landschap is natuurlijk wel spectaculair. Over een traject van 70 kilometer daal je 3.000 meter af en eindigt in de Boliviaanse jungle.

Dus na een gesprekje met de Nederlandse Marieke, een deelneemster van een fietsgroep die bij ons in het hotel zit, besluit ik toch met Eric mee te gaan. Onze fietsen zijn per slot van rekening gezegend door de Maagd van Copacabana…

“Maar niet als het regent hoor”, probeer ik wel nog een voorbehoud in te bouwen.

Dé dag begint met strálend mooi weer. We hebben een lift naar het hoogste punt ‘gekocht’ bij een van de vele bureautjes in La Paz die de afdaling organiseren. Er staan niet veel fietsen op het dak, dus de onze kunnen er gemakkelijk bij. Twee oudere Franse echtparen zitten al in het busje. Op de top aangekomen blijken we lang niet de enigen te zijn die dag. Er staan nog zeven of acht busjes. De deelnemers worden in een dik pak gehesen en geïnstrueerd door een gids.

De eerste tweeëndertig kilometer zijn gemakkelijk, over een goed geasfalteerde weg. Zéker vijftig fietsers zoeven met ons naar beneden. Tot het na vijfentwintig kilometer een kilometer of acht even naar boven gaat. Tot onze verbazing worden alle fietsen weer op de bussen gezet. Wat blijkt: de fietsen van de toerorganisaties hebben geen goed verzet… Ze zijn alleen gebouwd om af te dalen.

Natuurlijk fietsen wij de acht kilometers gewoon omhoog, met als gevolg dat wij ‘achterop’ raken. Bijna missen we de afslag. Maar goed dat we een gedetailleerde kaart hebben van het gebied.

We slaan de steenslagweg in en dan opeens, na een bocht, wow, spectaculair! Een enorm diep ravijn met beneden ons alleen maar jungle! En langs de rand zien we de weg in duizenden bochten naar beneden slingeren.

Mijn euforie duurt maar even. Er drijven donkere wolken onze kant op. Al snel is het uitzicht verdwenen en begint het te regenen. Er is geen weg terug. Alle busjes zijn ons al voorbij gegaan. Aan de andere kant: ik weet niet wat enger is, met de fiets of in een busje… Met de fiets heb je je lot tenminste nog in eigen hand.

Snel trekken we onze regenpakken aan en stuiteren verder naar beneden. Gelukkig wordt het later op de dag wel weer droog, en genieten we weer van de uitzichten, maar doordat de weg nat is glijd ik op een zeker moment weg en val. Gelukkig is het net een breed stuk, en heb ik m´n regenpak nog aan, wat de schade enigszins beperkt.

Ik baal enorm en ben boos op mezelf dat ik me toch heb laten overhalen.

Uiteraard heb ik het overleefd, anders kon ik dit stukje niet schrijven, maar ik ben nog steeds in dubio of het nou leuk was of niet.

Carla


La Paz en de altiplano

We fietsen al een tijd over de altiplano. Zo wordt de hoogvlakte in het Andesgebergte genoemd waar we op een hoogte van rond de 4000 meter rijden. Ik merk tijdens het fietsen niets van deze hoogte en het daarbij behorende zuurstoftekort. Wat ik wel merk is dat ik op deze hoogte veel meer moet drinken. Vooral ’s nachts als ik wakker wordt met een droge keel. En als ik te weinig gedronken heb kleven mijn oogleden aan mijn ogen en is mijn urine ’s ochtends donkergeel.

Door een chaos van metaalwerkplaatsen en garages naderen we de stad El Alto, vrij vertaald: De Hoogte. Het is dan ook hier dat ik mijn eerste lekke band krijg; een flinterdunne ijzersplinter prikt dwars door de anti-leklaag van de Schwalbe Marathon Mondial. Carla test de Vredestein Perfect Trek. Het is 1-0 voor Vredestein.

De stad El Alto omringt de kom waar La Paz in ligt. Als we stilstaan op de rand zien we vierhonderd meter onder ons in de diepte de Boliviaanse hoofdstad liggen. Ingeklemd in de kom van de omringende bergen ligt een miljoenenstad bestaande uit een wirwar van straatjes, wegen, huizen met in het midden een handvol indrukwekkende wolkenkrabbers.

Na een spannende afdaling komen we in een bruisend straattheater terecht. Voor drie duppies perst een dame verse sinaasappelsap, voor vier krijg je een geweldig goede soep die wordt geserveerd aan ruwhouten tafeltjes op het trottoir. We zitten op bankjes waarvan de poten aan een kant zijn afgezaagd omdat we anders scheef zouden zitten.

Een oude Dodge-bus komt in de smalle straatjes niet tegen de steile helling op. Hij zigzagt eerst omhoog maar na twintig meter heeft de motor niet genoeg tractie en staat de bus stil. De chauffeur geeft gas, het roet spuit uit de uitlaat, maar hij krijgt hem niet vooruit. Een stuk of twintig passagiers stappen uit en pas dan lukt het de chauffeur zijn oude bus naar boven te rijden. De passagiers worden vergast op stinkende uitlaatgassen, stappen boven weer in en continueren hun reis.

Betonnen gebouwen, koloniale panden en vervallen krotten staan zij aan zij in de straten. Het lijkt wel alsof iedereen hier iets probeert te verkopen. Een Boliviaanse vrouw met bolhoed zit al de hele dag voor ons hotel om vanaf haar kleedje wat zelfgemaakte portemonnees te verkopen. Ondertussen is ze onafgebroken aan het breien. Een slonzig geklede man benadert mij en wil mij voor tien duppies een fossiel van een triboliet verkopen. Een moeder met dochtertje heeft pannetjes om zich heen staan en verkoopt maaltijden bestaande uit rijst, kip en wat aardappels. Zij doet goede zaken, maar ik wordt er stil van als ik mij realiseer dat de meeste straatverkopers zelden iets verkopen. Soms lijkt het wel alsof ze ieder vrij plekje gebruiken om hun waar uit te stallen. Een nis tussen twee gebouwen is opgevuld met een tafeltje met daarop appels. Een portaal van een verlaten bouwval is versierd met geweven doeken in typisch Boliviaanse motieven van vijf euro per stuk.

Ik word nog stiller als het begint te regenen, de temperatuur 15 graden zakt en de straatverkopers blijven volharden in het verkopen van hun waar terwijl de regen in de goot een waterval creëert. De oude man met nog maar drie tanden in zijn mond prijst zijn zonnebrillen aan en de jonge vrouw met bananen op haar stukje plastic kijkt moedeloos de straat in. Een straat waarin bijna niemand meer is, want iedereen heeft beschutting gezocht tegen de kille regen.

Na een paar dagen verlaten we La Paz. Dat klinkt simpel, maar voor ons betekent dit een flinke klim van elf kilometer, vierhonderd meter omhoog, de bebouwde bergkom weer uit.

Een paar uur later rijden we weer over de altiplano. Die lijkt wel gevuld te zijn met ontelbare PET-flessen, felgekleurde wegwerpzakjes, kapotgereden autobanden, leeggeknepen tubes tandpasta, gebroken cd’s, dichtknoopte babyluiers, duizenden plastic tasjes, weggooi bestek, verpakkingsmateriaal, plastic Cola Quina flesjes waarvan zelfs de cola naar plastic smaakt.
Ik heb de altiplano omgedoopt in de altiplastico.

Eric

 


Spookdorp

De klim vanuit de kom van La Paz is zó zwaar dat ik eigenlijk na elf kilometer al helemaal op ben die dag. Gelukkig gaat het daarna een tijdje licht naar beneden, verder over de altiplano, maar ik haal het niet meer in die dag.

Na 60 kilometer komen we bij een wat groter plaatsje dat ook op de kaart staat aangegeven. We vragen of er een hostal of hospedaje is. Tot twee keer toe worden we naar een bepaalde straat verwezen, maar het blijkt dat op die plek geen hostal is, maar een hospital. Helaas dus.

We fietsen nog een kilometer of acht door, maar ik kan eigenlijk niet meer. We hebben geen idee hoe ver de eerstvolgende overnachtingsmogelijkheid is, dus besluiten we om in een dorpje te vragen of we ergens de tent op kunnen zetten.

Op het centrale plein treffen we wat mensen aan bij de waterpomp. “Zouden we hier ergens veilig onze tent op kunnen zetten”, vragen we aan een oudere mevrouw die druk is met emmers water.

“Ik denk dat jullie wel hier op het plein kunnen gaan staan. Het is hier hartstikke veilig. Er zijn maar vier huizen bewoond. Iedereen is dood of naar La Paz vertrokken”.

Voor de zekerheid roept ze haar buurman er nog even bij, maar die beaamt hetgeen ze zei, en dus zetten we onze tent op midden op het centrale plein van het spookdorp Ajoya.

’s Avonds komen de kinderen uit het dorp even kijken wat wij aan het doen zijn. Ze willen allemaal even voelen aan de tent. De honden houden we angstvallig in de gaten, maar gelukkig houden die zich gedeisd nadat Eric ze een keer nat gespoten heeft.

Carla

 

 

 

 

 

 

 


Dodenweg

Als je je fiets hebt laten zegenen door de Maagd van Copacabana en de ‘gevaarlijkste’ weg van de wereld hebt overleefd, dan denk je dat je niets meer kunt overkomen. Nou, niets is minder waar.

De ‘snelweg’ van La Paz naar Oruro is 230 kilometer lévensgevaarlijk.

Zo’n dodenweg kun je dus maar beter zo snel mogelijk van af zijn. Op dag twee fietsen we ruim 127 kilometer. Nog maar veertig te gaan op dag drie.

Carla


Carnaval in november

De stad Oruro staat bekend om haar carnaval. Maar dat is maar één keer per jaar, in februari. Zonder enkele verwachtingen op dat gebied plannen we daar een rustdag.

Als we Oruro binnenrijden hebben we al gelijk een prettig gevoel bij die plaats. Een goed onderhouden avenue met in de middenberm moderne carnavaleske beelden lijdt naar het centrum met gezellige nauwe straatjes. Als we op het centrale plein aankomen drinken we een glaasje vers geperst sinaasappelsap bij een van de vele stalletjes. We proeven gelijk een veel gemoedelijkere sfeer als in La Paz, waar het druk, druk, druk is. We worden wel door een aantal mensen gewaarschuwd voor zakkenrollers, dus dat we goed op onze spullen moeten letten.

Als we ’s avonds ergens gegeten hebben, horen we plotseling muziek in de straten. Het blijkt een muziekkorps te zijn met daar achteraan groepen prachtig aangeklede dames die hun rokken wijd laten draaien terwijl ze door de straten dansen op de muziek. Daar weer achter dansen groepen mannen in fantastische carnavalspakken.

Het blijkt een soort van pré-carnaval te zijn. Ze oefenen vast. Erg leuk, want de volgende dag en de dag erna gaat het gewoon door. Er is een grote markt met gerechten uit verschillende regio’s en demonstraties van folkloristische dansgroepen op het plein voor de grote kerk.

Kortom, het is gewoon een beetje carnaval in november in Oruro.

Carla


Lago Uru Uru

Lago is het Spaanse woord voor ‘meer’. Nou, wij hebben geen water gezien hoor. Alleen maar luchtspiegelingen, zout en plastic.

We hebben een tip gekregen van een van onze fietsvriendinnen dat langs de spoorbaan van Oruro naar Machacamarca een onverharde weg loopt, dwars door Lago Uru Uru.

Omdat het al een tijd lang droog is geweest durven we het wel aan. Lang zien we de heuvel waar Oruro op gebouwd is nog achter ons. Voor ons zien we wat lage stuikjes, kuddes lama’s en weer veel plastic. De drooggevallen bodem van het meer lijkt nu wel een meer van plastic.
Het is het einde van de droge tijd. Voor zover wij kunnen zien is Lago Uru Uru is helemaal opgedroogd. Waar geen plastic ligt is na het verdampen van het water een laagje zout overgebleven. Tussen de rietkragen is het helemaal wit. Het doet mij denken aan de bevroren Ankeveense plassen als ik ga schaatsen.

Het was weer het grootste deel van de dag prachtig weer. Alleen in de middag, als we allang weer op asfalt rijden slaat het om. De lucht betrekt en vóór ons, in de verte, trekt een enorme onweersbui richting het westen. Regelmatig zien we windhozen stof van de Altiplano doen opwaaien. Één keer krijgen we zo’n flinke stofstorm over ons heen.

Carla


Weg van het asfalt

Net als vorig maar merk ik aan Eric dat hij de reis wat minder spannend vindt dan andere jaren.
“Wat kunnen we doen om het voor jou wat spannender te maken”vraag ik hem als we op een ochtend in La Paz aan het ontbijt zitten.
“Ongebaande paden, dat maakt het fietsen voor mij spannend. We zijn nu een tocht aan het fietsen die al door veel fietsers gedaan is, en dat maakt het minder spannend voor mij”.
“Nou, dan weet ik het goed gemaakt met je. We moeten even goed informeren als we in Oruro zijn of het daar niet te veel geregend heeft de afgelopen tijd. Als de weersverwachting goed is, kunnen we een kortere, vlakkere maar onverharde weg naar Uyuni nemen. De meeste toeristen reizen via Potosí, over de langere, geasfalteerde weg en de hoge passen”.
Ik neem hiermee een risico, want áls het gaat regenen, halen we ons een hoop ellende op de hals.

Bij de VVV van Oruro beamen ze dat het al een tijd heel droog is geweest, en op weeronline.nl zie ik dat de voorspellingen goed zijn voor de komende week. Dus we gaan het avontuur aan.

De weg is niet best. Regelmatig moeten we onze fietsen door zandhopen trekken en worden we zeeziek van de ribbels die ontstaan door het optrekken en afremmen van auto’s. Een dame in een restaurantje weet ons te vertellen dat het de bedoeling is dat over een jaar of twee de weg helemaal geasfalteerd zal zijn, maar wij kunnen dat nauwelijks geloven. De hele 200 kilometer zien we geen enkele activiteit die daarop duidt.

Het blijkt een geweldige goede keuze te zijn. We komen een week lang geen enkele toerist tegen. Daarentegen vele kuddes lama’s en schapen, een wegblokkade, spectaculaire windhozen, en zelfs een gordeldier. Het ene moment spreken we ons ongeloof uit over de droogte en desolaatheid van de oneindig lijkende vlaktes. Het andere moment verbazen we ons over de groene heuvels die ineens na een pas opdoemen. We scheppen water uit een put in een bijna verlaten dorpje en kamperen in droge rivierbeddingen. En de laatste nacht logeren we in een heus hotel gebouwd van zout aan de rand van het zoutmeer van Uyuni.

Kortom fietsvrienden: mocht je plannen hebben om in Bolivia te gaan fietsen: als het even kan neem deze weg dan vóór het asfalt een stuk van de charme weg neemt.

Carla

Lama's op de altiplano

De windhozen zijn talrijk op de altiplano en komen soms heel dicht bij

Eric filmt een gordeldier

Kamperen in een droge rivierbedding op de altiplano

Zouthotel Cristal Samaña

Ik lik aan de muur van het zouthotel...

Inderdaad, de muur is van zout

 

 

 

 

 

 

 

 


Wegblokkade

“U hebt geluk,” zegt de hoteltante, “de wegblokkade naar Oruro is vannacht opgeheven. Maar pas op als u naar zuiden gaat. De mensen op het platteland schieten je zo dood om je te beroven.”
Voor de bustoeristen die naar het zuiden willen en al een paar dagen in La Paz vastzitten, betekent dit dat ze eindelijk kunnen vertrekken.
Op de TV in de ontbijtzaal zien we dat de honderden vrachtwagenchauffeurs die al ruim een week voor de blokkade in een rij staan, weer aan het werk kunnen. Maar voor deze twee fietsers is de weg van La Paz naar Oruro daardoor erg druk. Het is drie volle dagen vluchtstrook rijden over de asfalt weg.

Na Oruro nemen we een kleine onverharde weg naar Uyuni. Oorspronkelijk zouden we over de asfaltweg via de provinciehoofdstad Potosí rijden. Maar om het voor mij wat spannender te maken, stelde Carla deze kleine weg voor. Die is korter en bovenal avontuurlijker.

Per dag komen we slechts een paar auto’s tegen. En dat verbaast mij niets, want er zijn bijna geen dorpjes en het wegdek is soms erg slecht. Later blijkt waarom. Het is een van de weinige keren dat ik spijt heb geen vering op mijn Koga te hebben. Met mijn knoetharde leren zadel worden de kuilen en bulten helaas uitstekend doorgegeven aan mijn lijf. We verlagen de bandendruk, zodat we daar wat comfort van hebben. Het onverharde wegdek heeft veel weg van een oneindige ribbenkast. Mijn achterwiel wipt omhoog, terwijl mijn voorwiel op hetzelfde moment in een kuil zakt. Ik wip van mijn zadel, maar mijn voorwiel wordt een fractie later omhoog geduwd door een bult en mijn achterwiel die zakt juist weg in een kuil. Ik klap weer terug in het zadel om even later weer gelanceerd te worden. Als dat vijftig achter elkaar gebeurt ben ik al bijna murw gebeukt en ga op de trappers staan terwijl mijn fiets als een wip onder mij heen en weer beweegt. Ik voel mij net een rodeocowboy.
Is het vreemd dat we hooguit 60 kilometer per dag kunnen afleggen?

Aan het einde van de dag gaan we op zoek naar een plek om de tent veilig op te zetten. Bij een huisje hijsen we met een emmer water uit een bron. De boerin met bolhoed waarschuwt ons: “Verderop hebben streekgenoten de weg geblokkeerd op de grens van de provincies Oruro en Potosí; er is een conflict bij welke provincie de grond hoort. Auto’s, bussen en vrachtwagens mogen er niet door. Misschien jullie als fietsers wel, maar wees voorzichtig want de vlam slaat zo in de pan en ze schieten jullie zo dood.”
Carla en ik kijken elkaar aan en overleggen wat we moeten doen als we bij de blokkade aankomen.


Vanuit de verte zien we een tentenkamp, een rij fourwheeldrives, motoren en vrachtwagens staan. We slalommen om de blokkades heen die bestaan uit opgeworpen rotsblokken, stenen, keien en verbrande autobanden.
Links van de weg is een samenscholing van een grote groep mensen die in een kring om een spreker heen staan. We rijden er rustig op af met het doel om toestemming te vragen om langs te blokkade te mogen.
Tien meter voor de groep van ruim honderd man staan we stil en wachten af. De groep joelt op hetgeen de spreker hun toeroept. Een vrouw loopt voorbij en maakt een driftig gebaar dat we weg moeten gaan en vervolgens haalt ze haar hand langs haar keel. Ik ben zeer zelden bang, nu ook niet en blijf rustig staan. Dan loopt een man, die duidelijk autoriteit uitstraalt, op ons af. Hij draagt een blauwe pet en een jas met daarop in witte letters de naam van een organisatie en een symbool. Een indrukwekkende badge heeft hij duidelijk zichtbaar aan zijn riem hangen. Hij wijst ons meteen door naar de weg.
Ik vraag voor de zekerheid: “Wij hebben toestemming om door te gaan?”
Die geeft hij en hij sommeert ons om nú meteen weg te gaan.
Een man die naast hem staat zegt: “Weggaan. Nu!” En dat doen wij.
We laveren langs mannen die nog meer keien op de weg gooien, rijden langs zwartgeblakerde plekken en nog meer steenhopen. We ontwijken de stukken rots die over de hele weg liggen en moeten afstappen om voorbij een uitgebrande minibus te komen.
Achter de zwartgeblakerde bus ligt de grens met de provincie Potosí, want een stuk of twintig vrachtwagens in een dubbele rij opgesteld, staan daar te wachten. We stoppen en lopen met de fiets in de hand naar een groepje mannen. Ik voel mij nog steeds niet bang en voel zeker geen dreiging, dus maak een praatje.
“Hoelang staan jullie hier al?”
“Al drie dagen. Waar komen jullie vandaan?” Ik zie aan de chauffeur zijn ogen dat hij hoopt dat de blokkade is opgeheven.
“Van Oruro, maar we hebben toestemming om langs de blokkade te fietsen hoor. En hoelang gaat het nog duren?” vraag ik.
Met grootse gebaren maken de dikbuikige chauffeurs duidelijk dat ze geen idee hebben en dat zij slechts slachtoffer zijn.
“Waar gaan jullie naartoe?”
“We proberen vanavond nog Rio Mulatos te bereiken”, lieg ik, want ik wil ze niet laten weten dat we gaan vrijkamperen.
“Maar dat is zeker nog drie uur fietsen hoor!” zegt een chauffeur zelfverzekerd.
“Ach, voor u op een Boliviaanse fiets misschien,” zeg ik lachend, “voor ons is het slechts anderhalf uur, dus ik denk dat we vlak voor het donker daar zijn.”
Ik geef de chauffeurs een voor een ‘n hand en Carla en ik laveren tussen de dubbele rij vrachtwagens door. Enthousiast zwaaien we naar de soms complete families die in de cabines zitten te wachten.

Op deze platte hoogvlakte is het lastig een verscholen plek te vinden. Het duurt dan ook een uur voordat we een slaapplek vinden in een droge rivierbedding. Vanaf de weg zijn we zo goed als niet zichtbaar. Het is een veilige slaapplek, want hij ligt ver van de weg en is met een auto of motor onbereikbaar. Niemand kan zien waar we van de weg zijn afgegaan. Onze wielsporen op het onverharde wegdek heb ik goed uitgewist en ook de eerst tien meter waar we het veld zijn ingelopen.

Na een pastamaaltijd gaat de zon onder en duikelt de temperatuur tot onder het vriespunt. We kruipen onze warme slaapzakken in en hebben een onrustige nacht. Vanuit de richting van de blokkade hoor ik vuurwerk of bommen ontploffen en veel gejuich opstijgen. Soms rijdt er een auto langs, maar gelukkig rijdt hij door.
Maar bang? Nee hoor.

Eric

Naschrift:
Ik heb mijn stuurcamera gedurende deze twintig minuten laten draaien. Bij het terugkijken werd mij iets meer duidelijk. De autoriteit die ons toestemming gaf om de wegblokkade te negeren, droeg een jas met daarop UNDSS met daarboven het symbool van de Verenigde Naties.
Hij was blijkbaar een waarnemer van de VN.


Zout

Het is bijna niet te bevatten dat vele miljoenen jaren geleden de zoutvlakte van Uyuni de bodem van de oceaan was. Tektonische activiteit heeft het tot 3.653 meter boven zeeniveau opgedrukt. Het water is in de loop der jaren verdampt en het zout is achtergebleven. De eilanden die verspreid over de zoutvlakte liggen, waren ooit koraalriffen, getuige het versteende koraal. Duizenden cactussen van honderden jaren oud gedijen er nu welig op.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fietsen over de zoutvlakte heeft iets surrealistisch. Het is net als in de sneeuw: zonder kompas is het lastig oriënteren.

Omdat het overal wit is zie je bijna geen diepte en kun je niet inschatten hoe ver iets weg is. Dat laatste maakt het uitermate geschikt om grappige foto’s en filmpjes te maken. Hier alvast een voorproefje. De filmpjes volgen later.

 

De meeste toeristen reizen per jeep over de vlakte en ervaren dit fenomeen hooguit één dag. Omdat wij per fiets reizen doen wij er al twee dagen over om het grootste eiland, midden op de vlakte, te bereiken. Halverwege moeten we dus onze tent op het zout opzetten.

Het wordt een van onze meest bijzondere kampeerplekken ooit. Het is volle maan en de zonsondergang zorgt voor sprookjesachtig licht.

De laagstaande zon werpt schaduwen achter de opstaande randjes van de vijf- en zeshoekige structuren waarin het zout door de natuur is neergelegd, waardoor deze nog beter zichtbaar zijn.

Carla


Helden

Wij hebben dan de weg van Huari naar Uyuni overleefd, de echte helden die we deze reis tegenkomen zijn Sebastian en Pierre uit Frankrijk, Corsin en Daniela uit Zwitserland en Theo en Maja uit Duitsland. Zij fietsen namelijk door het desolate, maar wonderschone uiterste zuidwesten van Bolivia.

Vanaf de zoutvlakte van Uyuni tot aan de grens met Chili is er geen gewone weg, alleen maar sporen van jeeps. Dat betekent dus dagenlang ploeteren over zoutvlaktes en door woestijnen. Klimmen naar 4.800 meter over keien en zandpaden. Eten en brandstof meenemen voor tien dagen en water voor minimaal drie dagen.

Sebastian en Pierre hebben we ontmoet we in de buurt van La Paz. De andere vier komen we tegen op de zoutvlakte van Uyuni, vlak voor zij aan dit lastige stuk beginnen. We houden hun blog in de gaten om te zien hoe het gegaan is.

Sebastian en Pierre hebben veel informatie over dit traject gehaald van de website: tour.tk

Carla


Lagunes, woestijnen en vulkanen

Wij hebben besloten om dit stuk met een jeep te doen. In Uyuni zijn heel veel reisbureautjes die de transfer naar San Pedro de Atacama in Chili aanbieden. Helaas gaan er geen busjes meer, waardoor we meer moeten betalen dan vrienden in 2009 deden. Normaal gesproken gaan er namelijk zes toeristen in een jeep, maar omdat onze fietsen op het dak moeten en de bagage dus achterin, betalen wij voor de twee plaatsen (minus het eten) die het reisbureau mis loopt.

We delen de jeep met een Australisch stel, waarvan wij ons afvragen wat zij hier überhaupt doen, de chauffeur van zestig en zijn zoontje van negen. Het Australische stel spreekt geen woord Spaans, de chauffeur en zijn zoontje geen woord engels. Het reisbureau heeft het Australische stel de reis verkocht met de melding dat wij voldoende Spaans spreken om te vertalen…

We worden opgepikt op het cactuseiland Inca Huasi midden op de zoutvlakte van Uyuni om wederom te overnachten in een hotel van zout.

De volgende dag rijden we over woestijnachtige vlaktes langs talloze kale vulkanen van het ene gekleurde bergmeer naar het andere. Aan het einde van de dag stoppen we bij het mooiste meer van het gebied, Laguna Colorada, letterlijk: Gekleurde Lagune.

’s Avonds trotseren we de tot orkaankracht aangewakkerde bergwind om de duizenden flamingo’s die in Laguna Colorada foerageren te filmen en te fotograferen.

Carla

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Aussies

Op het eiland Inca Huasi maken we kennis met Joe en Stefani. Het Australische stel is in Uyuni in de Landcruiser ingestapt voor een tour van drie dagen naar San Pedro de Atacama in Chili.
We stellen ons aan elkaar voor en ze zijn allervriendelijkst. Joe is niet te beroerd om zijn handen vuil te maken, en met z’n tweetjes binden we de fietsen goed op het dak vast. De chauffeur zegt dit niet te kunnen doen, want hij is te klein om op het dak te kruipen en zijn duim is verwond.

Wij hadden een tour geboekt voor maximaal vier personen en betalen het bedrag voor vier personen. Zo waren wij er zeker van dat er genoeg ruimte in de auto is voor onze tassen. De chauffeur heeft een jongen meegenomen die hij voorin wil zetten tussen de bestuurdersplaats en de passagiersplaats waar ik zit. Nou dat wordt mij wat te krap en te gortig.
In dit soort situaties kan ik in verbazingwekkend goed Spaans uitleggen dat wij toch écht hebben afgesproken dat er niet meer dan twee andere passagiers mee zouden komen. Ik stel voor om de jongen op het eiland achter te laten of hem op de achterbank tussen de fietstassen te parkeren. De chauffeur probeert mij nog te vermurwen en zegt dat het zijn zoontje is die nu vakantie heeft. “Nou dat wordt dan een vakantie op de achterbank,” zeg ik streng.

We vertrekken en een gesprek ontspint zich tussen ons en de twee Australiërs. Het is eigenlijk eenrichtingsverkeer, want ze stellen bijzonder weinig vragen aan ons. Ondertussen houd ik de chauffeur in de gaten. Ik zie hem tijdens de tocht over het Salar de Uyuni wegdommelen waarna de auto naar links of rechts gaat. Ik schud hem wakker.
“Ach, hier maakt het niets uit. Deze zoutvlakte is één grote weg”, verdedigt hij zich.

Als we bij het zouthotel aankomen, zijn Joe en Stefani erg behulpzaam met onze fietstassen. Joe ontmoet een drietal landgenoten en ik zie hem veranderen. Van een wat schuchtere jongen, verandert hij in een ongemanierde, plat Australisch pratende gozer. Ze drinken aardig wat Whisky en redelijk beschonken hoor ik ze later op de avond hun bed in kruipen.

De volgende dag bezoeken we een aantal Lagunes. Joe blijft steeds gewoon in de Landcruiser zitten.
‘s Nacht slapen we in een basic hotel. Als we aankomen, zit het Australische drietal te kaarten en de fles Jack Daniel’s is al half leeg. Joe gaat erbij zitten.
“Fucking nice trip it was today hé mate?”
“Yeah, but I was fucked up after the whole day fucking riding is this fucking car.”
“But it was also fucking nice!”
Ze zetten de housemuziek van hun muziekinstallatie wat harder en wij en de andere gasten gaan een tafel verderop zitten.

Carla en ik lopen in de namiddag naar de Laguna Colorado toe en zien tot onze verbazing honderden, wellicht duizenden, flamingo’s.
Als we terug zijn, zeg ik: “Guys, you should have seen it! Hundreds of flamingoes.”
Verstoord kijken ze mij met hun waterige ogen aan. Een antwoord lallend:
“Hey mate, when I’m home I can fucking Google them on the fucking internet. At home it is warm, here is too fucking cold to get outside.” En hij sluit het af met een harde boer. De anderen vinden het wel leuk en proberen een nog hardere boer te laten. Een is zelfs in staat om te boeren in het ritme van de knoertharde muziek.

Als ze na het eten doorhebben dat wij en de andere toeristen willen gaan slapen, gaan ze de deur uit. Er is verderop nog een hotel en daar gaan ze verder zuipen. Ik heb medelijden met de gaten in dat ander hotel.

Midden in de nacht word ik wakker omdat ze een hels kabaal maken als ze hun bed inkruipen. Ze schreeuwen en bonzen op de deuren.
De volgende ochtend zit ik tegenover Joe en Stefani. Zij schaamt zich en Joe kan geen woord meer uitbrengen.
Ik zeg: “Tot nu stonden vakantievierende Israëliërs bij mij op nummer één van de minst geliefde medetoeristen. Maar sinds gisteravond zijn dat Australiërs in beschonken toestand.”
Carla verzacht mijn kritische standpunt; “Maar als Australiërs niet dronken zijn, zijn ze best wel aardig hoor.”
Joe en Stefani durven mij niet eens in de ogen te kijken, zo schamen ze zich. Maar ach, een volgende keer zal het alcohol zuipen en desinteresse zich vast wel herhalen.

Het zet mij wel aan het denken. Ik vraag mij af waarom ze reizen. Ze zijn niet geïnteresseerd in hun omgeving en blijven volharden in de rituelen die ze thuis ook uitvoeren. Hoogstwaarschijnlijk reizen ze om tegen vrienden te kunnen zeggen dat ze door Zuid-Amerika hebben gereisd.
Ik heb geleerd dat onverwachte ontmoetingen altijd erg leuk zijn, maar dan liever niet met dronken Australiërs.

En ik heb weer geleerd wat het is om een kudde- of een rugzaktoerist te zijn; je laat je met gemotoriseerd vervoer van plek A naar plek B vervoeren. Even uitstappen, kijken naar die ene toeristische attractie, foto’s maken, en dan weer door naar het volgende hoogtepunt uit de Lonely Planet.

Maar ach, is dat ook niet wat Carla en ik doen?