Noordwest India

Hier is ons verslag over onze tocht door Noordwest India: van Amritsar/Punjab door Rajasthan en Gujarat naar ons einddoel Mumbai (Bombay).

 


Het oorspronkelijke fietsreizigersgevoel.

Vorig jaar kwam ik erachter dat fietsen alleen mij niet meer genoeg voldoening geeft. Ik heb te veel gezien en te veel beleefd om mij nog te verbazen. Ik ben oprecht jaloers op mensen die hun eerste fietstocht nog gaan maken.
Dus ging ik op zoek naar iets dat het reizen per fiets een extra dimensie geeft.

Ik kwam op dit briljante idee: ik wilde op 10-11-’12 om 13:14 uur vertrekken vanaf de 15e breedtegraad en de 16e lengtegraad. De bedoeling was naar de 12e breedtegraad en 12e lengtegraad te fietsen om daar aan te komen op 12-12-’12 om 12:12 uur. Dus van 10-11-12-13-14-15-16 naar 12-12-12-12-12-12-12.
Jammer dat deze route levensgevaarlijk is. Het begin is namelijk in Tsjaad. Door de Arabische lente maken de Toearegs er daar een inhumane winter van. En het is dáár waar ik zou moeten beginnen.
Het einde van de tocht is minstens nog gevaarlijker, want dat punt ligt in Noord-Nigeria waar islamieten christenen uitmoorden. En als westerling ben je christen tegen wil en dank. Een tocht met deze bijzondere cijfers kan ik nooit meer maken.
Ik had nog een tweede bijzonder idee, maar dat is ook door de omstandigheden terplekke niet gelukt. Maar die tocht houd ik nog even voor mijzelf.

Toen trad plan drie in werking. Op zoek naar het oorspronkelijke fietsreizigersgevoel bedacht dat ik ook op een minder goede fiets zou kunnen gaan reizen om zo bij dat gevoel te komen. Onder minder goed kun je ook verstaan: met één verzet, oftewel 0 versnellingen. Dat vraagt een heel andere manier van fietsen, dus ik ben ik de weken vooraf aan deze tocht gaan oefenen op mijn Koga met een ‘single speed’ Rohloff naaf. Als ik dat vertelde aan klanten, vroegen ze soms: “Oh, hoe doe je dat dan?”
“Nou heel simpel: Ik haal gewoon de schakelkabel los als de Rohloff in zijn tiende versnelling staat en die laat ik loshangen.”

Jaren geleden had ik bedacht hoe grappig het moet zijn om op een echte Indiase fiets door India te fietsen. Als het misgaat, is er geen vuiltje aan de lucht, want in ieder gehucht heb je cycle-wallahs, oftewel fietsmonteurs.

Dat bracht wel een dilemma met zich mee, want bij De Vakantiefietser verkopen wij alleen maar goede fietsen. En dan ga ik het slechte voorbeeld geven! Gelukkig zeg ik altijd: “Met iedere fiets kun je op vakantie gaan, maar ik wil er als winkelier alleen niet verantwoordelijk voor zijn.” Dus ik had een uitweg.
Ik heb er over lopen te tobben, maar toch besloten het te gaan doen. En het is ook nog eens spotgoedkoop. Want eh, een Indiase fiets kost zeker wel € 40,-. Al zou ik iedere week een nieuwe fiets kopen, dan nog zou het budgetneutraal zijn. Hoezo budgetneutraal? Nou kijk maar eens naar dit staatje

Aanschafprijs zeer goede vakantiefiets 3.000,00
Over 10 jaar afschrijving = per jaar 300,00
Onderhoud per jaar 100,00
Kostprijs per jaar € 400,00

Hero Jet fiets 40,00
Gedurende 9 weken, iedere week een nieuw fiets € 360,00

Dus zelfs met iedere week een nieuwe fiets, dan nog houd ik er een paar tientjes aan over. Mmm, dat is eigenlijk wel erg decadent. Het voelt alsof ik een nieuwe auto koop omdat het asbakje vol is.

Dus ik ga toch maar kijken hoe lang mijn fiets het volhoudt. Want het wordt niet zomaar een fiets. Nee hoor. Het wordt een echte Indiase Hero Jet. En niet zomaar een Hero Jet! Nee, het wordt de Hero Jet SS Gold. En SS staat voor Super Strong!

En tassen ga ik laten maken, dus die laat ik ook gewoon thuis. En wat doet Carla? Carla gaat op haar Koga een nieuwe riem testen, een zogenaamde centre-track riem met een gleufje in het midden. Oh ja, en ze gaat de nieuwe Shimano Saint pedalen testen.

Oh ja, en ik ga nog iets anders doen, iets wat typische Indiaas is. Maar wat dat is, kun je zien als je in de loop der weken goed op de foto’s kijkt.

Eric



De diepte-investering.

Mr. Singh, de eigenaar van Bombay Cycle Store in Amritsar, is een Sikh zoals een Sikh eruit moet zien. Stoere tulband waaronder hij zijn nimmer afgeknipte haren verbergt. Een volle baard en aan zijn riem een kleine kromzwaardje. Mr. Singh raadt bij mijn spiksplinternieuwe Hero Jet SS Gold een extra stevige achterband aan: “Made from Nylon”, zegt hij met een zwaar Indiaas accent terwijl hij fanatiek op zijn ‘paan’ loopt te kauwen.
“Oh, hoe lang gaat hij wel mee?“
“Wel zeker vijf jaar!”
“Maar hoeveel kilometer?”
Mr. Singh denkt hard na en zegt met zijn donkere stem: “Fifteenthousand for sure!”.
Voorop zet de monteur een mandje en op zijn hurken zittend monteert hij achterop een zware achterdrager en een degelijke standaard. Hij werkt laag bij de grond voor het bureau van Mr. Singh en al het gereedschap ligt op de grond op een jute vod.
Ik vraag om reservemateriaal zoals een stukje fietsketting, remblokjes, spaken, binnenbanden en boutjes en moertjes.
Mr. Singh kijkt zijn ogen uit naar mijn compacte gereedschapset. Ik ben blij dat ik een Bahcootje heb meegenomen, want mijn steeksleuteltjes passen niet allemaal. Het metrisch stelsel is blijkbaar nog niet tot India doorgedrongen. We rekenen de 3500 roepies af en ik rijd naar het guesthouse.


Mijn eerste constatering na 2 kilometer: zelfs mijn aftandse stadsfiets rijdt nog beter. Ik doe eerst olie op de gortdroge ketting, zet de spies op de cranckarm vast en ik trek alle spaken na en haal de slagen uit de wielen. Zo, dat rijdt beter!

Ik ga de volgende ochtend terug naar de Bombay Cycle Store, want mijn zadel moet hoger maar mijn zadelpen is de kort. Mr. Singh is net bezig met wierookstaafjes de foto van de Gouden Tempel en een tekening van Baba Singh te zegenen. Hij draait drie rondjes in de lucht en dan steekt hij het staafje in een wierrookhouder. Hij trekt een pakje roepies uit de borstzak van zijn overhemd, drukt dat tegen zijn voorhoofd en stopt het dan in zijn bureaulade.
Vanachter zijn bureau commandeert hij de monteur, die gehurkt een wiel aan het spaken is, om een lange zadelpen uit een andere fiets te halen.
Ik kijk kritisch mee en constateer dat de diameter van deze zadelpen zeker 2 mm te groot is. “No problem”, zegt Mr. Singh en hij gebaart zijn monteur om de zadelpen met een paar harde tikken met de moker het frame in te meppen. Mwaah, dat vind ik iets te gortig, dus laat ik het maar zo.

We rijden de prettig gestoorde chaos van Amritsar in op zoek naar tassen of iets anders waar ik mijn bagage mee kan vervoeren. We kriskrassen door de straatjes en komen bij de buurt met metaalbewerkers uit. In een aantal werkplaatsjes verkopen ze blikken koffers. Die worden vaak in de huizen gebruikt om te zorgen dat de ratten en muizen niet bij etenswaren en papier kunnen. Ze zijn niet duur, superlicht en in vele maten leverbaar. Ik koop twee koffers voor 400 roepies. Ik vind het zo goedkoop dat ik niet eens afding: 6 euro!

Dan gaan we op zoek naar een smid die een beugel kan maken zodat mijn koffers links en rechts van de bagagedager gehangen kunnen worden. Kijk, dan is het makkelijk dat soortgelijke bedrijven in dezelfde buurt zitten. Sommige smeden hebben het te druk, voor anderen is de klus te klein, maar in een steegje is een smederijtje waar ze het wel willen. Ik maak een tekening met daarop precies hoe ik het wil hebben. En vervolgens maken ze hun eigen tekening, Tja, Indiërs blijven soms ondoorgrondelijk. Ik spreek een prijs af en ze gaan aan de slag. De strippen staal zagen of knippen ze niet, nee ze slaan er met een beitel op tot de stalen strip doormidden breekt. Zo kan het ook en het maakt een ijzerzaag overbodig.

Het duurt een uurtje en dan is de beugel helemaal naar wens. In het guesthouse waar we verblijven is een timmerman, die wil het blanke staal wel voor 100 roepies een kwastje verf geven.

Tja, en hoe is dan mijn tweede indruk? Ik zit erg rechtop op de fiets en moet al mijn kracht uit mijn bovenbeenspieren halen. Een andere zithouding is onmogelijk omdat ik er geen ander stuur op kan zetten. De velgremmen zitten met verchroomde stangetjes op scharnierpuntjes aan het stuur gelast. Dat klinkt stevig maar die vermeende degelijkheid is omgekeerd evenredig met de remkracht. Die is namelijk abominabel slecht. Ik doe er vijf keer zo lang over om stil te staan dan Carla. Zij heeft bij een gemiddelde snelheid van 18 kilometer per uur een remweg van 1 meter en ik een remweg van 5 meter. We hebben het écht opgemeten. En mijn velg is niet helemaal recht dus het remt ook nog eens schokkend.

Met losse handen rijden lukt alleen als ik rechtsaf wil slaan. Mijn Hero Jet SS Gold heeft namelijk de neiging om naar rechts te gaan. Naar links zou veiliger zijn, want we rijden hier links en ik ga liever de berm is dan dat ik frontaal op een overbeladen Tata-bus knal.
Ik heb geen greintje last gehad van spierpijn en zelfs niet van zadelpijn.Een gemiddelde dagafstand van 50 tot 70 kilometer is in dit vlakke landschap goed te doen, De fiets heeft geen versnellingen en de remweg is extreem lang. In dorpjes en steden rijd ik daarom erg langzaam en ik moet goed vooruit kijken op wat er gaat komen. Maar ja, een heilige koe die zonder richting aan te geven opeens rechstaf slaat, daar valt moeilijk op te anticiperen.



Lotje.

Dit jaar reist er een plastic olifantje mee op mijn stuur, dat, als je erin knijpt: “Piep” zegt.
Ik heb niet kunnen ontdekken of het olifantje van het mannelijke dan wel het vrouwelijke geslacht is, maar toen ik het kreeg als afscheidscadeau van mijn collega’s van de Postcode Loterij kreeg het beestje al gelijk de toepasselijke naar ‘Lotje’, dus daarmee werd haar lot bezegeld en werd het een meisje.

Lotje heeft inmiddels al aardig wat gezien vanaf mijn stuur.
Ontelbaar veel heilige koeien, kuddes schapen en geiten, theestalletjes en dhaba’s (restaurantjes). Heel veel andere fietsers, riksja’s, brommers, bussen, vrachtwagens, tractoren, ossenwagens en andere vervoersmiddelen die ons inhalen, dan wel wij voorbij gereden zijn. En, nadat we de grens met Rajasthan over gegaan zijn, kamelenwagens.

Soms als ik de fietsenstalling die de Indiase uitbater van een hotel voorstelt niet veilig genoeg vindt, gaat ze gewoon met fiets en al op de kamer. In Amritsar, bij De Gouden Tempel, moest ze in de fietsenkelder. Helaas heeft ze de Gouden Tempel dus niet gezien.
Maar wel de dansende dames op de bruiloft waar we werden uitgenodigd, de forten van Faridkot, Hanumangarh en Bikaner, het oogsten van het graan in Punjab en de woestijn van Rajasthan.
En natuurlijk is ze getuige van het vele small talk wat we hebben onderweg. “What is your country?”, “What is your good name?” of “Can I make a snap?” “Is this Ganesh?”

Carla



De Gouden Tempel

“Hebben jullie De Gouden Tempel gezien?” is de vraag die we de eerste weken standaard gesteld krijgen terwijl we door Punjab fietsen.
“Ja, twee keer zelfs!” kunnen we zeer oprecht elke keer antwoorden.

De Gouden Tempel in Amritsar betekent evenveel voor de sikhs als het Vaticaan in Rome voor de katholieken en de Kaaba in Mekka voor de moslims. We komen er dan ook sikhs vanuit de hele wereld tegen. Een Britse sikh vertelt dat hij elk jaar naar de Gouden Tempel komt en dan bidt dat hij het volgende jaar weer kan komen.

De sikhs hebben hun gebied en heiligdommen meerdere malen stevig moeten verdedigen of heroveren. Het kleine museum in het Gouden Tempel complex is een eerbetoon aan alle helden van deze vaak bloedige veldslagen.

Voor je het tempelcomplex binnen gaat, moeten schoenen en sokken uit. Je mag ze zelfs niet in een tasje mee naar binnen nemen. Je moet ze inleveren bij de ‘garderobe’ waar je keurig een nummertje krijgt van het vakje waar ze in gezet zijn. Daarna was je je voeten en handen en bedek je je hoofd en ben je klaar om naar binnen te gaan.

De Gouden Tempel zelf ligt midden in een vierkante vijver met maar één toegangsbrug. Om de vijver heen bevindt zich een prachtig ingelegde marmeren vloer waarover iedereen flaneert. Als het te heet wordt kun je in de schaduw door een galerij lopen, of even gaan zitten. Sommige gelovigen nemen een heilig bad in de vijver.

De wachttijd om de eigenlijke tempel in te gaan is lang, maar absoluut de moeite waard. Normaal gesproken kom je maar één keer in je leven naar zo’n plek, alhoewel dat voor Eric niet op gaat. Hij was hier ook al in 1992 op zijn lange reis van Nederland naar Indonesië. Toch vindt hij het ook nu weer de moeite waard om een uur in de rij te staan.

De tempel is eigenlijk best klein. Het is nog een hele logistieke organisatie om zoveel belangstellenden er doorheen te sluizen. Hij is helemaal bedekt met bladgoud, zowel van binnen als van buiten. In de tempel wordt muziek gemaakt en gezongen. Dat is over het hele complex te horen door luidsprekers. Een priester leest hardop uit een enorm boek, de Grand Sahib. Dat is het heilige boek van de sikhs, zeg maar de bijbel of de koran van de sikhs.

Het maakt enorm veel indruk op mij om op deze plek te mogen zijn. Het geheel straalt zoveel vredigheid uit dat het moeilijk voor te stellen is dat het Indiase leger hier in 1984 zo wreed is opgetreden en de tempel met hun grote laarzen ontheiligde. Nog steeds is de cirkel van 100 meter om het complex niet bebouwd nadat het Indiase leger alle gebouwen had platgewalst om het beter te kunnen verdedigen.

Sikhs zijn trotse mensen en vooral de mannen stralen dat uit. Hun rechte ruggen, hun tulbanden in alle mogelijke kleuren en het dolkje wat iedere rechtgeaarde sikh zichtbaar mee draagt geeft hen een waardig aanzien. De sikh vrouwen zijn wat lastiger te onderscheiden van hindoe vrouwen, maar je herkent ze aan het dolkje wat ook zij met zich mee dragen.

Het leuke van de sikhs is dat ze ook even trots op de foto gezet willen worden. Menigeen vraagt zelfs of ik een ‘snap’ van ze wil maken. We hebben dan ook al een hele reeks prachtige portretten kunnen maken voor onze portrettengalerij. Als tegenprestatie willen ze ook graag met ons op de foto en dat doen wij natuurlijk graag. Carla



Op bezoek.

Het heeft een paar maanden geduurd. Ik heb mailtjes gestuurd naar iedere afdeling waarvan ik het mailadres kon vinden, maar ik kreeg nooit antwoord. Bij het uitblijven van respons ben ik mij gaan afvragen waarom ze niet antwoordden. Collega Lieven, die als geen ander de Aziatische volksaard kent, raadde mij aan hen iets lekkers voor de bek te houden. Toen heb ik de toonzetting van mijn mails aangepast van persoonlijk verzoekend tot zakelijk verkopend. Aanvankelijk ging ik namelijk uit van mijzelf en vertelde over de vele fietstochten die ik heb gemaakt. In mijn volgende mails legde ik uit dat De Vakantiefietser marktleider is in Nederland op het gebied van Vakantiefietsen. Ik stelde voor om hun inzicht te geven in de Nederlandse fietsmarkt. En ja hoor. Vlak voor vertrek naar India werd ik gebeld door mijnheer Rai van de grootste fietsfabriek ter wereld: Hero.

Nooit van gehoord? Nou, dat kan kloppen, want ze produceren hun eigen merk vooral voor de Indiase thuismarkt waar Hero 60% marktaandeel heeft. Daarnaast produceert Hero kinderfietsen die ze naar het buitenland exporteren. Heb je enig idee hoeveel fietsen ze per dag daar in Punjab produceren? Honderd? Duizend? Tienduizend? Nee hoor, ze produceren daar 19.000 fietsen per dag! Ja, ne-gen-tien-dui-zend. Op jaarbasis maken ze 5.512.457 fietsen! Voor jouw referentiekader: in Nederland worden per jaar ongeveer 1.6 miljoen fietsen verkocht.

Carla en ik vliegen naar Amritsar in India en moeten een dag wachten op Carla’s zoekgeraakte Koga en de bagage. Na wat heen en weer bellen met Hero, wordt de definitieve afspraak gemaakt voor de volgende dag. We nemen ’s ochtends heel vroeg de trein naar Ludhiana en worden op het station opgepikt door een auto met chauffeur We rijden langs heilige koeien, open rioleringen en de fascinerende chaos van Ludhiana naar het fabrieksterrein.

We maken kennis met mijnheer Rai, die ons na een kopje chai, meeneemt naar een vergaderruimte met computer en LCD projector: “Nou, mijnheer Eric begint u maar met uw presentatie.”
Oeps, ik had weliswaar in een van de vele mails aangeboden inzicht te geven in de Nederlandse fietsmarkt, maar wist ik veel dat ze dat daadwerkelijk wilden? Gelukkig heb ik een redelijke parate kennis en met een zware bedrijfskundige achtergrond kom je ook heel ver. Er staat een whiteboard, dus ik schets de Nederlandse markt. Ik vertel over de verschillende segmenten, hun marktaandeel, de trends die er zijn en waar de mogelijkheden voor de toekomst liggen. Ik bekijk niet alleen de Nederlandse markt, maar ook de Duitse markt. Ik teken in een tabel de dreigingen voor de fietsindustrie en na een half uur ben ik uitgepraat. Mijnheer Rai reageert luchtig, maar vooral Carla is onder indruk dat ik uit de losse pols zo’n verhaal weet over te brengen.

Mijnheer Rai legt uit dat Hero, in tegenstelling tot De Vakantiefietser, alleen is geïnteresseerd in kwantiteit: “Wij willen alleen hele grote aantallen verkopen. Ook in Europa.”
“Mijn excuses dat ik alleen kennis heb van de markt waarin kwalitatief hoogwaardige fietsen worden verkocht.”
“Wat wil je eigenlijk van ons?” vraagt mijnheer Rai. Het klinkt bot, maar ik vermoed dat hij het niet zo bedoelt.
“Wij willen graag de grootste fietsfabriek ter wereld bezoeken en omdat wij documentaires maken, wil ik graag filmen.”

Na ruggespraak mogen we onder leiding van zijn collega de fabriek in. In een paar uur tijd lopen we van de testruimte naar de velgenafdeling. Van de assemblage-band naar zadelperserij. En van de spuiterij naar de smederij. Op walmende vuren worden daar de stalen frames verhit en gesoldeerd. Bijna ieder onderdeel word hier zelf gemaakt. Geweldig leuk om dit te mogen zien. Ik realiseer mij opeens dat in Nederland op grote schaal bijna geen frames meer worden gebouwd. Jammer, maar begrijpelijk. Nederlandse milieuregels zouden zo’n fabriek als deze onmogelijk rendabel maken. Daarom worden in Nederland bijna alleen nog maar fietsen geassembleerd.
Met 3500 man staan ze hier in de Hero-fabriek te zweten en wordt er keihard gewerkt. De mensen hebben zo’n routine in hun werk dat het bijna onwaarschijnlijk is met wat voor gemak ze al die werkzaamheden uitvoeren.

Na de rondleiding worden we getrakteerd op een lunch en mogen op audiëntie bij mijnheer Munjal, de baas van alle Hero fabrieken. Zeg maar ‘de Godfather’ van de Indiase rijwielindustrie. Het Hero concern maakt namelijk niet alleen fietsen, maar ook brommerriksja’s, motoren, scooters enzovoort. De heer Munjal is 86 jaar en erg doof waardoor het gesprek maar moeizaam op gang komt. Hij geeft ons bij het afscheid twee zilveren bekers cadeau. Zo doen Indiërs dat bij gasten. Speciaal voor dit soort gelegenheden hebben wij Delfts-blauwe klompjes meegenomen.
In de middag worden we teruggebracht naar het station met de auto met chauffeur en ben ik blij dat ik heb kunnen zien waar en hoe de Hero fietsen worden gemaakt.

Op de fiets denk ik vaak over allerlei dingen na. Al fietsend werd mij duidelijk waarom Hero nooit op mijn eerste persoonlijke mails heeft geantwoord. Ze hadden er geen baat bij en konden er niets bij winnen. Pas op het moment dat bij Hero bekend werd welke positie De Vakantiefietser inneemt, ging de deur open. Eigenlijk hetzelfde als toen ik Hartmut Ortlieb ooit wilde interviewen. Pas na een uitgebreide screening, kreeg ik toestemming.
Maar eigenlijk is Hero helemaal niet geïnteresseerd in fietsers, laat staan in de mens achter de fietser. Zoals de heer Munjal over zijn klanten zei: “Ze fietsen, want ze hebben niets te verliezen.”

“Ze fietsen, want ze hebben niet te verliezen.” Dat moet wel een Brahmaan zijn.

Eric



Land van zand, forten en paleizen.

Rajasthan is droog en stoffig. Dankzij het Indira Gandhi kanaal is het nu mogelijk om ook in Rajasthan het een en ander te verbouwen, maar langs NH15 zien we vooral veel lage dorre bosjes. Toch laven we ons af en toe aan de schaduw van een rij bomen die langs de weg is geplant.

Rajasthan staat bekend om z’n prachtige maharadja paleizen en woestijnforten . We bezochten al een fort in Faridkot. Nog lang niet klaar voor openstelling voor publiek, maar toch indrukwekkend.

De eerste middag nadat we de grens Punjab-Rajasthan over zijn gegaan rijden we op de plaats Hanumangarh af. Opeens doemen uit het stof de contouren van een enorm zandkasteel op. Mijn mond valt letterlijk open van verbazing. Zoiets heb ik nog nooit van m’n leven gezien. Nadat ik gestopt ben om foto’s te maken zegt Eric:
“Ok, ben je klaar? Dan gaan we het fort in”.
Wow, ‘We gaan het fort in’. Zei hij dat echt? Eerst geloofde ik mijn ogen niet en nu geloof ik mijn oren niet.
Maar Eric krijgt gelijk: we kunnen het fort nog diezelfde middag in.


Het is gebouwd op de enige rots in de wijde omgeving, dus toornt hoog boven de stad uit. De entree is indrukwekkend. Helaas het binnenterrein wat minder. Het fort huisvestte vooral militaire kwartieren die in de loop der jaren verloren zijn gegaan. Wel staan er nog een paar tempels overeind en door langs de kasteelmuur te lopen krijg je een goede indruk van de grootsheid. Terwijl we ons lopen te verwonderen verdwijnt de stad die het fort nu omringt langzaam met het invallen van de schemer.

Maar dan Bikaner. Al ver voor we de stad bereiken kijk ik reikhalzend uit naar het moment dat ik het Junagarh fort boven de stad uit zie prijken, maar helaas. Junagarh ligt niet op een rots. Je ziet het pas als je er al bent. Maar niet minder indrukwekkend. De voorgevel is als een paleis, en dat is het eigenlijk ook. Urenlang kun je dwalen door de meest prachtige zalen, gangen en terrassen en je voorstellen hoe de opeenvolgende generaties maharadja’s hier geleefd moeten hebben.

Het grappigste in het fort is iets wat je er totaal niet zou verwachten: een DH-9 DE Haviland vliegtuigje uit de eerste wereldoorlog. Ooit hebben de Britten de toenmalige maharadja twee afgedankte exemplaren cadeau gedaan. De twee zijn in 1985 tot één exemplaar in elkaar geknutseld en wordt nu trots tentoongesteld in een van de grotere hallen van het paleis.

Carla



Ratten.

Deden wij in voorgaande jaren regelmatig verslag van honden en kakkerlakken, deze reis moet ik toch iets schrijven over ratten.
De honden die we tegen komen zijn sloom en kakkerlakken hebben we nog niet gezien, maar laat ik dat afkloppen.

India kent vele religies en evenzoveel goden of figuren die vereerd worden. Voor mij is het onmogelijk om ze uit elkaar te houden, laat staan te begrijpen waarom ze aanbeden worden, maar alah, ieder z’n ding zullen we maar zeggen. Met respect en oprechte interesse horen we altijd de verhalen aan als ze ons verteld worden.

Maar in Deshnok, 32 km ten zuiden van Bikaner staat zelfs voor Indiase begrippen een bijzondere tempel. De Karni Mata Tempel. Daar worden de nazaten van Karni Mata in de vorm van kabas (ratten) uitstekend verzorgd om de godin te eren.

Uit voorzorg heb ik een extra paar dikke sokken meegenomen. Ik ben heel blij als de schoenenbewaarder mij een paar badsloffen te leen geeft.

Gelukkig valt de hoeveelheid ratten mee. Er loopt er niet één over mijn voeten en we moeten toegeven dat we ze eigenlijk best wel schattig vinden. Eric maakt met de GoPro camera leuke opnames van ratten die melk drinken uit een grote schaal.

Wie had dat ooit gedacht van deze antihelden als het gaat om spinnen, kakkerlakken, muizen en ratten.

Carla



Cadeautjes.

Tot mijn verbazing krijgen wij steeds maar cadeautjes. Van de Godfather van Hero kregen wij zilveren bekers cadeau en vreemd genoeg gaat dat tegenwoordig vaker zo in India.

In de stad Suratgarh wordt een hele nacht lang een Hindoefestival gehouden. In deze niet-toeristische stad spreekt bijna niemand Engels, maar we begrijpen dat het festival ter ere van Shri Krishna is. Vanmiddag waren ze al bezig met het bouwen van grote stellages met verlichting en nu staan er grote stinkende generatoren te draaien. Op het plein staan honderden mensen te wachten tot ze dichter bij het podium mogen komen. Wij krijgen voorrang, maar we moeten wel onze schoenen uit doen en onze handen wassen.
Er staat een complete cameraploeg en met een grote arm beweegt een kraan met camera over het publiek. Er worden vele close-ups van ons gemaakt, dus ergens in India zijn we door vele Hindoes bekeken. Er wordt gespeecht door een voorganger, gejuichd en gejubeld door het publiek en gezongen door iedereen. We snappen er weinig van, maar vinden het wel bijzonder dat wij als een van de weinigen twee parelkettingen krijgen met een afbeelding van Shri Krhsina.

Onderweg krijgen we af en toe een kopje chai aangeboden. In ons hotel in Bikaner heb ik zoals het hoort in India keurig afgedongen. Dat scheelde al 1000 roepies per nacht! Bij het afrekenen krijgen we nog eens 400 roepies per nacht extra korting zonder dat ik daarom heb gevraagd. Waar hebben we dit cadeau aan verdiend? Wellicht heeft het met ons karma te maken?
Ik probeer ieder jaar met onze filmpjes iets anders te doen. Stilstaan in een gaande ontwikkeling is achteruitgang, vind ik. Mijn credo is dat als je een ‘kunstje’ eenmaal beheerst, dat je het daarna eens anders probeert te doen of een andere dimensie probeert te geven. Ik vind dat je als mens eigenlijk jezelf altijd moet blijven ontwikkelen. ‘Life time learning’ heet dat volgens mij.

Geïnspireerd door Gaele Strootman, wil ik dit jaar iedere dag minstens twee videoportretten maken van mensen die we onderweg tegenkomen. Gewoon een portret van drie seconden. Als ik die dan achter elkaar monteer, heb ik na 10 weken uiteindelijk: 10 weken x 7 dagen x 2 portretten x 3 seconden = 7 minuten portretten. Faces of India noem ik dit projectje.

In de rattentempel in Deshnok film ik een paar portretten en ook een van mooie Pi.
Pi nodigt ons uit om met haar familie met de bus terug te gaan naar Bikaner en onderweg iets te eten in een dhaba, een eettent. Ze spreekt voor een Indiër bovengemiddeld Engels.
“Ik ben een Brahmaan”, laat ze tot drie keer toe weten. Tja, dat ze van de hoogste kaste is, dat merk je aan haar manier van doen en aan de kleding.
“Jij bent de eerste westerling met wie ik Engels spreek”, zegt ze.
Ik ben onder de indruk.
“Eric, je hebt mooie blauwe ogen”, fluistert ze toe.
“Die bruine ogen van jou mogen er ook zijn.”
“Oh, maar ik draag gekleurde contactlenzen hoor”, zegt Pi eerlijk: “Zijn jouw lenzen ‘clear’?”
Ik zeg lachend: “Natuurlijk zijn ze clear anders zou ik jou toch niet kunnen zien?”

Haar nichtje Rashi komt erbij staan: “Mijn naam betekent: ‘Zonneschijn’.”
“Goh, mooie naam. Tja, mijn naam betekent eigenlijk helemaal niets.”
“Zijn jij en Carla getrouwd?”
“Nee, wij hebben een samenlevingscontract.” En ik leg uit waarom dat in Nederland soms makkelijker is.
“Wat is jouw beroep?”
“Ik ben een duka wallah.”
In het Hindi kun je achter ieder zelfstandig naamwoord het woord ‘wallah’ zetten. Dat geeft aan dat het een beroep is. Dus iemand die fietsen repareert heet een ‘bicycle wallah’ en iemand die thee zet, wordt een ‘chai wallah’ genoemd. Een winkel is in het Hindi ‘duka’, vandaar ik een duka wallah ben.
Rashi en Pi willen graag weten wat ik allemaal verkoop.

Na vijf minuten neemt Pi mij even apart: “Eric, vind je dat ik slecht Engels spreek?”
Oh jee, ik realiseer mij meteen dat haar onzekerheid over de taal en mijn grapje elkaar versterken.
“Pi, ik vind dat je geweldig Engels spreekt. Sterker nog, ik kom zelden Indiërs tegen van 22 jaar oud die zo goed Engels spreken zoals jij.”
Opgelucht begint ze in het Hindi met Rashi te kwetteren.

Pi, Carla en ‘auntie’

We gaan op bezoek bij haar familie en worden de rest van de dag op sleeptouw genomen. Van haar vader krijg ik een boek dat hij heeft geschreven over de scheiding van India en Pakistan.* “Sincerely yours” schrijft hij voor mij erin. Dat is dan ook het enige dat ik kan lezen, want het is geschreven in het Sind. Dat is de taal die ze in de zuid-pakistaanse provincie Sindh spreken. Ten tijde van de scheiding tussen India en Pakistan, heeft Pi’s vader zijn huis moeten verlaten en is ’s nachts de grens met India over gegaan.
Van de tante van Rashi krijgen Carla en ik een vriendschapsarmband.
Rashi drukt mij vlak voor het afscheid nog een pakketje in mijn handen. Ze heeft voor mij een teddybeer gekocht met daarop “Someone Special fabrieksterrein.“.

Pi: “Eric, je hebt een winkel waarin je van alles verkoopt. Dan ga je mij zeker veel cadeautjes toesturen?”
“Goh, euh, wat zou je graag toegestuurd willen krijgen?”
Pi slaat haar ogen neer en antwoord zonder blikken of blozen: “you.”
Een mooier cadeau had ik niet kunnen krijgen.

Eric

*Goede boeken over de scheiding van India en Pakistan zijn Train to Pakistan van Kushwant Singh en Midnight Children van Salman Rushdie.



Snorren.

Eric vindt, dat nu hij op een Indiase fiets rijdt, daar ook een snor bij hoort. Dus vanaf dag één dat we op reis zijn heeft hij ‘m laten staan. Inmiddels is de snor al aardig vol aan het worden, maar hij wist niet dat een goede snor onderhouden moet worden. Hij dacht: je laat het haar op je bovenlip gewoon groeien en dan wordt het vanzelf wat. Nee, zo werkt het dus niet. De barbiers waar Eric zich om de dag laat scheren weten er wel raad mee. Regelmatig wordt de snor dus getrimd. Tja, de moed zakt hem wel een beetje in de schoenen. Hij had gehoopt na zes weken wel mee te kunnen doen aan de snorrencompetitie van het jaarlijkse festival in Pushkar.
Helaas wordt hij in de loop van de reis geconfronteerd met échte snorren. Snorren die er járen over gedaan hebben om tot volle wasdom te komen. Snorren waar hele fotoboeken aan geweid zijn.

Dan toch maar weer af laten scheren in Mumbai. Oef, gelukkig. Voor mij hoeft een snor niet zo.

Carla



Wildkamperen.

Rustig je tent neerzetten zonder ontdekt te worden is in India bijna onmogelijk. Ook deze keer worden we al vóórdat we de tent opgezet hebben ontdekt door een man die zijn koeien naar huis dirigeert. En achter een rij struiken blijkt een gezin te wonen, wat wij niet gezien hadden. Nieuwsgierig komen de leden van het gezin een voor een even een kijkje nemen en vragen of we water en/of eten nodig hebben. En ook de buren komen even langs. Zoals altijd vraagt Eric dan maar of het OK is dat we daar de tent op zetten. De buurman vindt het echter geen goed idee. Hij staat erop dat we bij hem thuis komen slapen. Maar hij is dronken en hebben dus helemaal geen zin om op zijn aanbod in te gaan. Als de duisternis intreedt en wij geïnstalleerd zijn laten ze ons verder met rust, maar niet voordat we beloofd hebben de volgende ochtend thee bij ze te komen drinken. Dat beloven we.

Het is Diwali, dat is het spiritueel Nieuwjaar voor Hindoes. Normaliter is het ’s avonds in steden en dorpjes dan een drukte van jewelste met veel vuurwerk en zoete hapjes. Wij horen alleen heel in de verte wat vuurwerk en verder gaat Diwali die avond geheel aan ons voorbij.

Zaak is dat je de volgende ochtend zo snel mogelijk alle privé zaken doet voordat iedereen weer een kijkje komt nemen.
En ja hoor, al snel na zonsopkomst komt het gezin weer een kijkje nemen. En, heel lief, ze hebben thee meegenomen.

Als we alle spullen onder het toeziend oog van iedereen hebben ingepakt komen we er niet onderuit om even bij hun huis te komen kijken. Het blijkt een hutje van takken en plastic van ongeveer zes vierkante meter te zijn. Links van het huisje is een onderkomen voor de vijf geiten gemaakt.

Als ik binnen een kijkje ga nemen zie ik rechts een drietal bedden op z’n kant staan. Daar hebben ze dus met z’n allen op geslapen. Links in de hoek is de moeder iets aan het koken is. Stiekem hoop ik dat het niet ook voor ons bedoeld is, want ik voel me wel wat bezwaard. We hebben duidelijk gemaakt dat we in het volgende plaatsje gaan ontbijten, dus dat ze geen moeite hoeven te doen. Maar ja, vaak gaan ze daaraan voorbij.

Over en weer moeten er foto’s gemaakt worden. Indiërs doen dat met hun smartphone. De buurman moet wel even het nummer van de mobiele telefoon van de vader bellen want hij is vergeten waar hij ‘m verstopt heeft. Vanonder een matras klinkt een ringtone en even later kan hij ook wat foto’s nemen. Ook de andere buren komen een kijkje nemen. En hé, daar is ook de man van de koeien van gisteravond .

En voor we het weten zijn we toch een speciaal Diwali hapje aan het eten. Geen idee wat het is, maar het is lekker zoet en er zitten pinda’s en cashewnoten doorheen. Het wordt een gezellige boel op de vroege ochtend. Pas na negen uur stappen we op de fiets.

Carla



Van de woestijn die geen woestijn meer is

Van Jaisalmer tot Jodhpur fietsen we vier dagen door de woestijn. Op onze ene kaart staat dat dit de Thar woestijn is, op de andere staat ‘Great Indian Desert’. Op oude kaarten heet dit gebied Marwar, land van de dood. Volgens ons moeten ze binnenkort opnieuw op zoek gaan naar een andere naam.

De woestijn is namelijk niet meer wat het geweest is. Dankzij de aanleg van een heel systeem van kanalen is het de Indiërs gelukt de woestijn om te toveren in landbouwgebied. Nog slechts hier en daar hebben we al fietsend een paar uurtjes ‘woestijngevoel’: droog, heet, slechts wat lage struikjes, geen schaduw en de vraag of we wel genoeg water bij ons.

Bijna nergens komen we nog langs zanderige vlaktes waar de wind vrij spel heeft en het zand genadeloos je ogen en longen in slaat. Integendeel: de wind wordt ingezet om broodnodige elektriciteit op te wekken. Wel een gek gezicht al die windmolens in de woestijn.


Nee, de Thar woestijn is niet meer wat het geweest is. Hij doet meer denken aan een savanne in Afrika met veelal droog gras en lage, wijd uitgroeiende bomen, herders met kuddes koeien, schapen en geiten, afgewisseld met kilometers lang akkertjes waar boeren op Mahindra tractoren het land bewerken. Langs de weg zijn kilometers lang rijen bomen gepland, dus het vinden van een rustplaats in de schaduw is niet erg moeilijk.
Waar we hoopten kamelenkaravanen, onderweg naar de jaarmarkt in Pushkar, tegen te komen, zijn we zegge en schrijve vier locale kamelenwagens voorbij gereden. Wel kamperen we een keer omdat er weinig plaatsjes zijn. Maar zonder lege maag, want eettentjes komen we vaak genoeg tegen.

Carla



Middeleeuwse taferelen.

We hebben inmiddels aardig wat forten gezien, maar het fort van Jaisalmer spant wat ons betreft de kroon. Het paleis vinden wij wat minder mooi dan dat van Bikaner en Jodhpur, maar wat het fort van Jaisalmer heel bijzonder maakt is dat het (weer) bewoond is.

Twintig jaar geleden toen Eric hier ook was, was het nog één grote puinhoop. Grote delen van het fort waren toen niet toegankelijk omdat er instortingsgevaar dreigde. De oorzaak was het rioleringssysteem. Dat was niet berekend op de afvoer van veel water. Toen het fort gebouwd werd en in de eeuwen daarna, was water ontzetten schaars. Elke drup werd gebruikt. Ten eerste werd het gedronken. Als men voedsel gewassen had, gebruikte men datzelfde water om het in te koken. Daarna werd het aan de dieren gegeven om te drinken. Ook het water waar men zich mee waste werd weer hergebruikt. Het rioleringssysteem had dus eeuwenlang niet veel te verduren. Maar met het gemakkelijker worden van de aanvoer van water in de laatste eeuw begon men meer water weg te spoelen, en spoelde zo het zandstenen rioleringssysteem langzaam weg waardoor het fort verzakte.

Het rioleringssysteem is inmiddels vervangen. Huizen, tempels en pleinen zijn gerestaureerd. Er wordt weer gewoond, gewerkt en vermaakt alsof het nooit anders geweest is. Reizigers van heinde en verre komen het fort bezoeken, en de bewoners doen wat ze eeuwenlang deden: handel drijven. Alleen nu heten de reizigers toeristen en de handel is vooral detailhandel in souvenirs. En water: dat wordt met vrachtwagens tegelijk in plastic flessen aangevoerd en kent een gretige afname voor de dorstige kelen van de nieuwe reizigers.

Carla



India 2032.

Twintig jaar geleden was ik al in Punjab en Rajasthan en nu weer. Ik zie veranderingen waarvan ik mij afvraag hoe dit gebied er over 20 jaar, dus in 2032, aan toe zal zijn.

Al dagdromend op de fiets, zal het er volgens mij over twee decennia als volgt uitzien.

India anno 2032:

De Thar-woestijn is allang geen woestijn meer, maar is de rijstschuur van India geworden. Er zijn nog een paar stukken woestijn bewaard, dat zijn die stukken waar toeristen zich in 5D op de rug van een kameel laten vastleggen.

Het hek van bijna 2000 kilometer dat de grens vormde tussen India en Pakistan, is vervangen door een Israëlische muur. De Arabische lente is overgegaan in een Israëlische winter. Israël is zijn grondgebied kwijtgeraakt en Israëlische bedrijven hebben zich elders gevestigd.
De VS heeft zich uit veel conflicthaarden teruggetrokken en is gestopt met het steunen van het Pakistaanse regime. Al Qaida en de Taliban hebben stevig de touwtjes in handen in Pakistan, maar de Pakistaanse bevolking begon te morren. De stroom van miljarden Amerikaanse dollars was gestagneerd en daardoor kon de regering zijn eigen bevolking niet in haar eigen voedselvoorziening voorzien. Om de aandacht af te leiden van de interne problemen heeft Pakistan het conflict over Kashmir op de spits gedreven. Daardoor was voor de eigen bevolking opeens niet meer de Pakistaanse regering de vijand, maar buurman India. De derde oorlog met India verliep voor Kashmir desastreus omdat Pakistan gebruik maakt van zijn kernwapens. Met dank aan de VS en Nederland.

Het was in India gangbaar dat als je dochter ging trouwen dat je een bruidsschat (dowry) betaalde die zeker een paar jaarsalarissen koste. “Ik wens jou tien dochters toe,” zei je dan ook alleen maar tegen iemand die je vanuit de grond van je hart vervloekte, want dat zou zeker het faillissement van een gezin betekenen.
Dit heeft er toe geleid dat veel Indiase vrouwen abortus lieten plegen zodra zij wisten dat zij in verwachting waren van een dochter. Met als resultaat dat er de afgelopen dertig jaar tien keer zoveel jongens als meisjes zijn geboren. In 2032 trekt een jonge loslopende vrouw in een wapperende sari in een gemiddelde Indiase stad hordes mannen achter zich aan. Dus is Purdah is weer ingesteld.

Het eten is nog steeds strikt vegetarisch. Nog altijd eten de 1 miljard Indiërs geen of amper vlees, waardoor er geen grootschalige vleesindustrie is. Daarom is dit het enige land ter wereld waar alle mogelijke dierenziektes nog niet hebben geleid tot massale slachtingen. Niet voor niets staat een lapje vlees uit India alléén op de menu’s van sjieke westerse restaurants met 5 Googlesterren.

Het Indiase terrorisme jegens toeristen bestond in 1992 uit bedelaars en handelaren die je op alle manieren probeerden geld afhandig te maken. Anno 2012 bestond het Indiase terrorisme jegens toeristen uit de hordes scooters en motors waardoor een ommetje door een toeristische stad meer weg had van een wandeling door hel.
Nu in 2032 zijn alle steden dichtgelopen door alle spotgoedkope Nano en Maruti-Suzuki autootjes. Gefietst wordt er niet meer. Voor de forten, paleizen en musea moet je je tegenwoordig minstens drie maanden vooraf aanmelden anders kom je er niet in. Het grootste deel van de toeristen wordt gevormd door de middenklasse Chinezen die in grote kuddes langs toeristische attracties worden gedreven. Je ziet ze alleen nog maar indrukken vastleggen. Uiteindelijk zullen de Chinezen India pas thuis zien, horen en voelen op hun 5D LCD implantatie.


Maar één ding is nog altijd hetzelfde. Dat is de heilige koe. Onverstoorbaar voor de laagvliegende TATA dropters en kleine autootjes lopen deze kolossen nog overal vrij rond. Ze veroorzaken verkeersopstoppingen en doen nog altijd dienst als vuilnisdienst.
Maar ze zorgen vooral voor onthaasting en acceptatie van wat is, dat is.

En wat is, dat mag zo blijven wat mij betreft.

Eric



Hoe rijdt de Hero Jet SS Special na 1800 kilometer?

Ik rijd al jaren naar volle tevredenheid op een Koga. Jij als lezer van dit stukje, vraagt zich wellicht af of mijn Hero die een factor 100 goedkoper is dan mijn Koga, ook een factor 100 minder rijdt. Nou dat zeker niet. Maar een klant een Hero aanraden dat durf ik niet. Lees verder en trek je conclusie zou ik zeggen.

Als ik op vlak wegdek rijd, dan voelt het alsof ik vals plat omhoog rijd. Bij iedere trapbeweging moet ik daadwerkelijk kracht zetten anders daalt mijn snelheid rap. Daar de remmen beroerd werken, is dat geen ramp, want zo sta ik toch snel stil door simpelweg te stoppen met trappen. Omdat ik rechtop zit komt de kracht vooral vanuit de bovenbeenspieren. En dat voel ik na een dag fietsen!

Als ik vals plat omhoog fiets, voelt dat als vals plat omhoog met een stevige tegenwind. Als ik heel even stop met trappen val ik gelijk stil, dus ik moet stevig doorgaan tot de weg weer vlak wordt of daalt.
Het is op deze stukken dat ik uit alle macht mijn cadens probeer vast te houden. Anders gezegd, ik moet mijn minimale trapfrequentie die ik kan volhouden handhaven. Dat heeft tot gevolg dat ik met een aardige snelheid omhoog naar boven fiets en Carla voorbijsnel. Tja, die kan terugschakelen en op souplesse naar boven trappen. Bij mij is er weinig souplesse, het is een kwestie van gewoon hard werken. Even op adem komen is er niet bij voor mij.

Maar als de weg echt steil omhoog gaat, dan voelt dat als de laatste dertig meter voor een bergpas. Ik moet vooraf flink aanzetten en probeer uit alle macht mijn trapfrequentie vast te houden. Als ik te langzaam ga, dan ga ik op de pedalen staan. Dat lukt wel, maar omdat het stuur zo laag staat, beweeg ik erg met de heupen; het voelt als dansen. Als de weg te steil wordt, tja dat zit er niets anders op dan lopen.

De zithouding voelt niet erg gezond voor mijn knieën, onderrug en schouders.
Maar over lichamelijke ongemakken maak ik mij geen zorgen omdat ik die niet heb. En dat verbaast mij! Vreemd genoeg heb ik –nog– geen last van mijn knieën, ondanks dat ik zeker zes centimeter te laag zit.
Iedere fietsdag sta ik versteld dat ik het op zo’n ongelofelijk beroerd zadel de hele dag volhoud. De eerste vijf minuten als ik de vering in mijn billen voel prikken denk ik: “Dat ga ik nooit volhouden.” Maar na vijf minuten ben ik het beroerde zadel al weer vergeten. Dat komt omdat er zoveel andere zaken aan de Hero Jet niet helemaal kloppen. Bij ieder trapomwenteling kraakt de ketting en de trapas. Als ik een keer naar beneden rijd en ik stop met trappen, dan begint de fiets te slingeren. Het frame is nog steeds niet recht, in de banden én de wielen zitten wat slagen. Het zijn slagen die ik er niet uit kan halen, omdat de banden en de velgen niet recht zijn van zichzelf. De stijfheid van het frame is ook al niet top. De voorvork heeft wel wat weg van een verende voorvork, zó ver buigt hij door.
Omdat de fiets een sterk gebogen stadsstuur heeft, is het lastig om de bocht om te gaan en door te blijven trappen. Mijn knieën passen namelijk net tussen het stuur en de bovenbuis.

Zodra ik een bocht naar rechts maak, dan klemt mijn rechterbeen tussen de bovenbuis en het rechter handvat. Ik moet dan even stoppen met trappen en de goede kant opsturen. Dan kan mijn knie aan de buitenzijde van het handvat gewoon zijn rondjes draaien. Het klinkt ingewikkeld en het is even oefenen, maar na 1800 kilometer ben ik er wel aan gewend.


De houding van de handen is voor een stadsfiets misschien wel OK, maar om mee te klimmen zijn de handvaten verre van ergonomisch. Hard trekken aan het stuur is er niet bij. Ik heb weliswaar fietshandschoentjes bij mij, maar die zijn niet gemaakt om mijn handen op deze manier op een handvat te leggen. Op de trappers staan is reuze zwaar omdat ik krom gebogen over het stuur met een kromme rug fiets.

Mijn voeten staan niet met de bal van de voet, maar met het middengedeelte op de pedalen. Eigenlijk precies zoals het niet hoort… Ik draag geen fietsschoenen, maar wonder boven wonder gaat dit mij ook goed af.

De onderdelen hebben wat scherpe kantjes zodat ik steeds kleine wondjes aan mijn handen heb en zelfs op mijn kuiten. Bij het op- en afstappen komt mijn kuit soms tegen de standaard of tegen een scherpe hoek van een blikken koffer aan, met kleine wondjes als resultaat. Op het stuurmandje zitten wat venijnige randjes, zodat er wat kleine wondjes op mijn handen zitten.

Ondanks dat de fiets geen versnellingen heeft, slecht remt en slingert doet hij zijn werk beter dan verwacht. Wel is het fysiek veel zwaarder dan ik had gedacht, maar deze oude Schuijt trekt het nog wel.

Toch heb ik ook wel medelijden met mijn Hero. Hij krijgt geen greintje aandacht van de vele omstanders. Het is altijd Carla’s Koga met riemaandrijving, Rohloffnaaf en hydraulische remmen die alle ogen trekt. Iedere keer weer staan er tientallen Indiërs haar fiets te bewonderen en te betasten. Mijn Hero staat er dan eenzaam naast. Bewondering krijg ik wel van Carla als ik op een dag met mijn Hero maar liefst 104 kilometer weet te fietsen in een heuvelachtig terrein en maximum temperatuur van 45 graden. Tja, dat was erg hard werken die dag!

Eric



Andere fietsers.

We zijn al zeven weken onderweg als we de eerste andere westerse fietsers tegenkomen. Altijd leuk om ervaringen uit te wisselen. We staan zeker een uur op de middenberm van een autosnelweg te praten.

John en Caithlin uit Engeland hebben hun banen opgezegd om een jaar te gaan fietsen. Ze zijn onderweg van London naar Sydney op een Thorn tandem. Net als wij, houden ze ook een website bij: http://www.talesfromthetandem.wordpress.com.

Onderweg merken we dat de wereld een stuk kleiner geworden is door internet en e-mail. Zo krijgen we een e-mail van onze Turkse partners Basak, Seçil en Alex. Op 9 maart 2013 openen zij het tweede filiaal van De Vakantiefietser. Niet in Nederland, maar in Istanbul. De naam wordt: Bisiklet Gezgini (www.bisikletgezgini.com/201212/yolda-karsilastiklarimiz/).
Zij zijn onze goede vriend Bert Sitters in Laos zijn tegengekomen en ook twee andere wereldfietsers en klanten: Wendy en Marten. Het is een kleine wereld.

Carla



Indiaas hotel. Stel je eens voor. . .

dat wij na een pittige dag fietsen aankomen bij een hotel. Carla ziet mij een bocht maken en tegelijkertijd afstappen. Ze is hierdoor afgeleid, stapt verkeerd af en valt met de zijkant van haar rug tegen een betonnen stoeprand. Het hotelpersoneel snelt toe en helpt haar overeind. “Auw, dat doet pijn”, zegt ze en haar gezicht vertrekt van de pijn. Haar fiets wordt aangepakt en geparkeerd tussen een Jaguar en een Audi. Iemand anders schuift een stoel toe met een extra kussentje.

Terwijl Carla op adem komt, halen we de tassen en mijn koffers van de fietsen. Een hostess in een sari staat klaar met op een zilveren dienblad vochtige koude handdoekjes waarmee wij ons gezicht kunnen deppen. Haar collega reikt ons een flesje mineraalwater aan. De receptionist maakt kopieën van de paspoorten, de kruier laadt na een securitycheck onze stoffige koffers en tassen in een bootje en wij stappen in een ander bootje.

Het hotel is gebouwd op een eilandje en we leggen aan bij de steiger. “Welcome Mister Shoot”, verwelkomt een hostess ons. Ze dipt haar wijsvinger in porceleinen schaal gevuld met rood sindoerpoeder en brengt een rode tikastip aan op mijn voorhoofd. Als we de ingang binnenlopen, vallen er rozenblaadjes naar beneden. “Dat is om u welkom te heten Mister Shoot.”
Binnen krijgen we een glas vruchtendrank aangeboden en de manager staat al klaar met een stoel en een coldpack voor Carla’s rug. “Ik stuur zo een fysiotherapeut naar uw kamer. Oh ja, wij hebben u een iets sjiekere kamer gegeven dan dat u voor betaalt. Nu heeft u uitzicht over het meer.”

Na een persoonlijke rondleiding door het hotel lopen we onze kamer binnen. Al onze schoongemaakte tassen staan netjes naast elkaar in de kamer. Er hangt een breedbeeld televisie waarop ik zelfs zonder mijn contactlenzen nog scherp kan zien. De kamer heeft prachtige gordijnen, ambachtelijke meubels en een heerlijk bed. In de brandschone badkamer liggen meer handdoeken dan dat wij thuis hebben, vier ochtendjassen (een voor na het bad en een voor ’s avonds), hagelwitte badslippers, een hoeveelheid geurtjes, zeepjes en badschuim waar een parfumerie jaloers op zou worden.

Er wordt gebeld en daar is de fysiotherapeut met een hotpack. Hij onderzoekt Carla, laat haar oefeningen doen en brengt daarna dagelijks een bezoek: “Reken er maar op dat als je hier weggaat dat je weer helemaal fit bent om te gaan fietsen.”

Het hotel lijkt wel een paleis, sterker nog het is een paleis geweest. Om twee binnentuinen met prachtige vijvers, planten, bomen en bloemen zijn de kamers gegroepeerd. De drie restaurants zijn met hun exquisiete gerechten zo goed dat ze een Michelinster verdienen, al doet Michelin dat niet in India. ’s Avonds worden de binnentuinen verlicht met waxinelichtjes. De jongen die ze aansteekt legt uit dat er in totaal 1400 waxinelichtjes staan. In tientallen grote schalen drijven bloemblaadjes die in een motief zijn gelegd.

Als we de volgende ochtend de kamer uitstappen, hangt de meest recente krant in een tasje aan de deur. We lopen naar het restaurant en zien dat alle bloemblaadjes in een ander patroon zijn neergelegd. Een Indiase fluitspeler zit in een koepel op het dak en laat zijn tonen galmen door de tuinen.

Het personeel is een verhaal apart. Iedereen lijkt onze naam te kennen en weet dat wij reizen per fiets. Als wij komen aanlopen, stoppen ze waar ze mee bezig zijn en stappen zoveel mogelijk uit zicht. Pas als ik ze aankijk groeten ze eerbiedwaardig “Namaste” en maken het wai-gebaar met hun handen.

Het ontbijt is een buffet met alles waarvan wij dachten dat het onmogelijk is om in India te krijgen. Gerookte zalm, chocoladecroissants, stokbrood, bruin brood, Edammer kaas, Roquefort, ham, bacon, aardappelkroketjes, lychees, kiwi’s, grannie smiths, cappuccino, chocolademelk, nou ga maar door. En voordat Carla ook maar kan gaan zitten, komt de ober al aansnellen met een kussentje voor haar rug.

’s Avonds als we onze kamer binnenstappen, is ons bed slaapklaar gemaakt, is de fruitschaal aangevuld, is de drankvoorraad aangevuld en zijn al onze kleren netjes gevouwen in de kast neergelegd. Er staat er een paraplu op onze tafel. Pas als we eronder kijken, zien we de verrassing. Een van de koks heeft ’n chocoladetaart gemaakt. En niet zomaar een taart. Nee, eentje met een fiets erop! Ontroerd loop ik naar de receptie. “Jullie zijn de eerste fietsers die hier overnachten en wij vinden het zo speciaal dat we graag iets speciaals voor jullie wilden doen.”

De laatste avond krijgen we het aanbod om in de sjiekste kamer van het hotel te overnachten. “Een upgrade omdat jullie morgen vertrekken.”
Was onze aanvankelijke kamer al prachtig, deze is nog mooier. Zelfs met een inloopkast voor onze kleren! Jammer dat je zo’n hotelkamer voornamelijk gebruikt met je ogen dicht.

We kiezen uit een lijst een DVD voor in de DVD speler die ook op de kamer staat. Ik bel naar de front desk: “Goedenavond Mister Shoot, waarmee kan ik u van dienst zijn.” Ik leg uit welke film wij willen zien en dat ik hem wil ophalen bij de receptie. “Nee hoor, ik kom hem zo brengen.” Als er tien minuten later wordt aangebeld, staat de receptioniste met een grote schaal met popcorn, twee blikjes Cola en de DVD klaar. Nou beter kan het niet worden.

Alhoewel? Als we weggaan, krijgt Carla als cadeau een mooi houten kistje met allerlei soorten wierook erin als afscheidscadeau. We worden uitgezwaaid door manager, chefkok en fysiotherapeut en varen naar de oever waar een hostess net bezig is mijn fiets af te stoffen. Haar collega brengt mineraalwater om onze bidons bij te vullen.

Nou stel je eens voor dat er een dergelijk hotel zou bestaan. Zou dat niet geweldig zijn!

Eric



Kamelen.

Zodra we de grens Punjab / Rajasthan over gaan zijn kamelen regulier onderdeel van het straatbeeld. We zien dat kamelen overal voor worden ingezet: als lastdier, om karren met lading te trekken, als transportmiddel voor mensen en als vermaak voor toeristen.

“Pas maar op voor kamelen” waarschuwt Eric mij. “Ze boeren, spugen en stinken een uur in de wind. Het lijken zulke leuke beesten, maar let op: ze kunnen opeens agressief reageren als iets ze niet aan staat ”.
Als we dus kamelen tegenkomen houd ik gepaste afstand, met de waarschuwing van Eric in mijn achterhoofd. Maar jeetje, wat zijn het imposant grote dieren. Alleen al als ze liggen, maar vooral als ze dan overeind komen.

Van collega Ans heb ik de tip gekregen om de jaarmarkt van Puskar te bezoeken als we op dat moment in de buurt zijn. Het hangt elk jaar van volle maan af wanneer de jaarmarkt gehouden wordt.
Even googelen en ik kwam al snel achter de data. En inderdaad, het past precies in ons reisschema om een paar dagen daar te zijn tijdens de jaarmarkt. En het lukt ook nog om een aardig hotel te reserveren.

Iedere jaarmarkt zijn er een week lang zo’n 50.000 kamelen in Pushkar. Dat zijn onwaarschijnlijk veel kamelen. Tegelijkertijd met de kamelenmarkt is er ook nog kermis en zijn er religieuze feesten waarvoor mensen van heinde en verre afreizen naar Pushkar.

De kamelen worden ondergebracht op een heuvelachtig terrein en hun eigenaren bivakkeren gewoon tussen hun dieren op de heuvels. Soms in provisorische tenten, soms slapen zo op of onder hun karren, of soms gewoon onder de sterren.

Je zou denken: dat wordt een ongelooflijke stinkende bende op die heuvels na een paar dagen, vooral van uitwerpselen van mens en dier. Maar niets is minder waar. Waar de mensen het doen is ons een raadsel, maar waar de kamelenpoep blijft komen we al snel achter. Vrouwen verzamelen de kamelenkeutels in grote schalen, waarschijnlijk om te gebruiken als brandstof voor hun fornuizen.

Carla



Even ben ik India beu.

Regelmatig hoesten we onze longen uit ons lijf en hebben we geïrriteerde ogen. Soms vragen we ons af of het wel zo gezond is om in India te fietsen. Stof, uitlaatgassen en lokale vuilverbranding zijn de oorzaken.

Maar toch merken we dat onze longen zich na een paar weken aangepast hebben, want de hoest is op een gegeven moment nog maar één minuut in plaats van vijf minuten elke ochtend.

Langzaam laten we de Thar ‘woestijn’ achter ons en komen we weer in het drukke India terecht. We besluiten om niet de hoofdweg van Jodhpur naar Pushkar te nemen, maar een doorsteek te maken over een ‘witte weg’. Dit heeft er ook mee te maken dat Eric dan de berg tussen Ajmer en Pushkar niet over hoeft. Hij heeft maar één verzet op zijn Hero fiets en daarmee een berg oprijden is onmogelijk voor hem. Ook een heuse afdaling met de Hero fiets is niet zo verstandig, gezien het slappe frame en de slechte remmen.

De belangrijkste plaatsen staan goed aangegeven, dus we durven het wel aan. Het is een mooie landelijke weg, maar regelmatig is het wegdek erg slecht of is het helemaal weg. Daardoor komt er veel stof in de lucht als er een vrachtauto of brommer overheen rijdt.

Vlak voor het plaatsje Pipar zijn een aantal cementfabrieken. De bladeren van de bomen zijn grijs van het fijne stof dat van de fabrieken afkomstig is. Een ontzettend ongezonde omgeving. Gelijk begin ik te hoesten en voel me niet lekker door het stof wat slijmproppen in mijn keel veroorzaakt.

In het plaatsje Pipar is één guesthouse. De twee kamers die het guesthouse rijk is zijn boven een bakkerij van zoetwaren gelegen. Via een gammel trapje kom je bij een overloop waar de deuren en de ramen van de kamers op uit komen. Er is dus geen direct contact met frisse lucht in de kamers.

Grote open vuren verwarmen de bakkers de pannen met ingrediënten waarvan de zoetwaren gemaakt worden. De rook van de vuren gaat niet door een schoorsteen naar buiten, maar gewoon de open ruimte in. Door een grote poort die open staat aan de achterkant kan de rook weg, maar gezond is het niet voor de mensen die er werken.

Er logeren waarschijnlijk niet vaak gasten boven de bakkerij, want in allerijl wordt één van de kamers leeg gehaald, het vuil wordt weggeveegd en er worden andere lakens op de bedden gelegd. Daarmee is het zogenaamd ‘schoon’. De badkamer vergeten ze helemaal. We doen nog wel een poging ze duidelijk te maken dat het niet schoon is, maar veel meer dan andere lakens waar ook vieze vlekken in zitten, een emmer water door de wc en een spuitbus met een geurtje gebeurt er niet. De halve zeepjes, lege shampoo zakjes en tandpastaresten van zéker vijf vorige gasten, of van het personeel van de bakkerij, liggen nog gewoon op de wastafel. Er staat een vieze roestige emmer met een nog viezer mandibakje in de hoek, en uit een pijpje in de muur komt een miezerig straaltje koud water. Als Eric de kraan open draait ziet hij de modder over de vloer wegspoelen, het roestige, door haren en zeepresten half verstopte putje in

Ondanks dat we onze eigen slaapspullen gebruiken lig ik verkrampt in bed bij de gedachte aan de vieze lakens onder mijn slaapzak. ’s Nachts moet ik overgeven. Mijn lichaam accepteert het stof in mijn longen niet langer en de gedachten aan alle viezigheid maken me misselijk.

De volgende dag is het niet veel beter. De hele dag voel ik me beroerd en de volgende nacht gooi ik mijn maaltijd er weer uit.

Ik heb het even helemaal gehad met alle viezigheid van India. Gelukkig is er in Pushkar een goed, vooral schoon hotel voor ons gereserveerd en kan ik daarna weer aardig wat hebben.

Carla



Indiase hotels deel 2

Ik loop een trap op naar de receptie. Er is niemand te zien, maar in de hal zie ik een grijze wollen deken met twee voeten die eronder uitsteken. Ik kuch, maar krijg geen reactie. Die krijg ik wel als ik de wollen deken wakker schud. Een slaapdronken hoofd komt onder de deken vandaan en kijkt mij aan alsof ik van Mars kom. Snel duikt hij weer terug onder deken.
“Goodafternoon, do you have a room?” zeg ik luid en duidelijk. Hij draait zich van mij af, krimpt verder in elkaar in de warmte van de deken.

We zijn wat vroeg vandaag, want het is net drie uur ’s middags, dus ik neem de tijd om verder in het beste hotel van de stad rond te kijken. In de hoek van de lobby zie ik een man slapen onder een tafel op de koude stenen vloer. Als ik een verdieping naar boven loop, zie ik twee jongens die eigenlijk naar school zouden moeten gaan, over elkaar heen liggen alsof ze uitgeput in slaap zijn gevallen. Dat zijn de kamerjongens.
Als ik weer terug ben bij de receptie staat daar de receptionist. Voor een matte spiegel kamt hij zijn haar en verwelkomt mij: “Namaste.” Ik vraag naar een double room, hij pakt een sleutel en we gaan naar boven. “Ah, from Holland. You have one eurocoin for my collection?”

De kamer is zoals je in deze prijscategorie van een paar honderd roepies mag verwachten; groezelig. Vooral Carla staat steeds meer tegen. Die krijgt steeds meer afkeer van peuken onder het bed, haarproppen in afvoerputjes, kleine zwarte haartjes op de w.c.-bril, een waterleiding uit de muur i.p.v. een douchekop, keiharde bedden met beddenlakens en kussens met bruine vlekken, kille witte spaarlampen en stoelen waar de theevlekken en rijstkorrels op liggen.

Ik bekijk nog twee andere kamers en kies de schoonste en degene aan de achterkant, want die is het rustigst. Op het tweepersoonsbed ligt een matras nog in plastic verpakt, met daarop een groezelig gelig laken en een dikke grijze wollen deken. Maar ik neem de kamer onder de voorwaarde dat de oude zeepjes en lege shampoozakjes uit de badkamer worden gehaald, dat de tandpasta resten van het wastafeltje worden geveegd en dat er een bezem door de kamer wordt gehaald.

De twee kamerjongens worden erbij geroepen. Vol ontzag kijken ze naar ons op, want westerse toeristen komen hier bijna nooit. De receptionist legt in het Gujarati uit wat ze moeten doen. Als ze uitgestaard zijn, pakt er een ’n spuitbus met luchtverfrisser en sprayt de kamer en toilet. De citroengeur slaat op mijn keel. Ik zet snel een raam open. De jongen kijkt mij trots aan, ervan overtuigd dat de kamer nu brandschoon is. Ik gebaar duidelijk dat ze nog niet klaar zijn.
Ik vraag om een extra laken zodat wij onze lakenzakken niet hoeven te gebruiken. Dan hoeven we niet direct onder de muffe grijze wollen deken te slapen.
Eerst komt de jongen met een extra wollen deken, daarna met een eenpersoonslaken en tot slot met een ongewassen tweepersoonslaken. We slapen vannacht dan maar in onze laken- en slaapzakken.

Nu de kamer volgens hun normen schoon is, lopen we naar beneden om de tassen van de fietsen te halen. De jongens lopen mee en kijken met grote ogen hoe wij bezweet drie keer heen en weer lopen voordat alles op de kamer is. Zij vinden dat maar wat interessant en al kwebbelend lopen ze steeds met ons mee trap op en trap af. Met lege handen.

De fietsen mogen we voor het hotel op straat parkeren want het is ‘much safe.’ Dat doen wij dus niet en sjouwen de fietsen naar de kamer. Een kamerjongen staat met een euromunt in zijn hand en vraagt of wij die willen omwisselen in roepies. Voor ons het misschien niet veel, maar voor een Indiër is dat 70 roepie en dat is hier veel geld. We besluiten om het geld niet te wisselen en vooral ook om de receptionist géén euromunt voor zijn verzameling te geven.

Als we neerploffen op het bed en de deur dichtdoen, gaat hij weer open. De twee jongens lopen naar binnen, gaan op de bank tussen de peuken en de brandplekken zitten en kijken nieuwsgierig naar wat wij nu gaan doen. Ik wuif ze naar buiten, maar ze houden hun hand op voor de fooi die ze niet krijgen. De deur doe ik op slot.
Er is geen w.c.-papier, dus ik loop naar de receptie en vraag om toiletpaper. Tien minuten later komt de kamerjongen langs met een pak kranten. Met vijf wetties maakt Carla de wc-bril schoon en de tafeltjes waar we de losse spullen op leggen.

We gaan even liggen en wandelen daarna door het stadje. Voor ons het grappig, want we worden altijd vriendelijk begroet, nagestaard en uitgenodigd voor de thee. Voor de bewoners is het de beleving van de week. Logisch, want westerse toeristen, laat staan vakantiefietsers, zien ze hier niet. Backpackers gaan van hoogtepunt naar hoogtepunt en groepsreizigers komen hier al helemaal niet.
In India kun je het beste bij busstations eten, want daar is de omloopsnelheid hoog dus alles is vers. Maar wij hebben nu geen zin om onder de belangstelling van veertig nieuwsgierigen te eten, dus zoeken we de rust op van het restaurant van het hotel.
In een schaars verlichte donkere ruimte gaan we aan een tweepersoonstafel zitten. Achter ons ligt een andere receptionist op twee aaneengeschoven tafels te slapen. Ik kan het niet laten om brutaal een foto van hem te maken.
Een zwerver die voor kelner door moet gaan, brengt een menukaart en zegt iets tegen de slapende man. Langzaam komt die tot leven. Hij schuifelt naar de wastafel in de hoek van het restaurant, gooit water in zijn gezocht, rochelt een paar luidruchtig en spuugt in de wasbak. Hij loopt de keuken in en blijkt later de kok te zijn.

We bestellen chapati’s en witte rijst met ‘alu gobi’. Dat staat voor aardappels en bloemkool in een currysaus. “Mirchi nihe! No chillies!” zeg ik uitdrukkelijk erbij en maak duidelijk dat als ik een peper eet, dat mijn gezicht zal ontploffen en dat ik ga huilen. Dit humoristische toneelstukje maakt altijd indruk.

Zoals in veel Indiase restaurants is het eten ook hier vegetarisch. Want Indiërs geloven in reïncarnatie en stel je eens voor dat je een stuk kip eet. Dat zou best wel eens je gereïncarneerde oom kunnen zijn geweest!
Een half uur later krijgen we van alles voorgeschoteld en het smaakt voortreffelijk. Behalve de currysaus. Die is erg scherp. Ik roep de zwerver erbij. Die legt uit dat er bij de alu (aardappels) en bij de gobi (bloemkool) geen chili’s zijn gebruikt.
“But I see chillies!”
“Of course!
In zijn beleving past het gewoon niet dat iemand géén pepers wilt. We bestellen wat yoghurt erbij om het te blussen. Voor drie euro hebben we goed gegeten en gaan naar bed.

Beng! Beng! Door mijn oordoppen hoor ik dat er hard op de deur op de deur gebonst wordt. “Ciello”, roep ik, ga weg.
Maar iemand blijft bonzen. Ik kruip uit mijn slaapzak en open de deur.
“You want Kingfisher beer?” De kamerjongens heeft een fles bier geregeld. In het alcoholvrije Gujarat is dat een hele prestatie. Hij denkt ons er een groot plezier mee te doen. Niet dus. Ik zeg: “Dandiwar, I’m muslim.” Teleurgesteld loopt hij weg.
Ik kruip terug in mijn slaapzak en val onder de ronkende ventilator in een diepe slaap.

Eric



Postlude Hero.

Na ruim 2.500 kilometer op de Hero Jet SS Special gefietst te hebben, komen wij aan in de voormalige Portugese kolonie Diu. Hiervandaan zullen we naar Mumbai gaan, maar genieten eerst een paar dagen van het strand aan de Arabische Zee.

Iedere dag fiets ik nog een stukje op mijn Hero tot het tijd wordt om afscheid te nemen.
Ik voel er niets voor om hem mee te nemen naar Nederland. We hebben 11 weken geen druppel regen gehad en dan werken de remmen nog wel redelijk. Maar in de Nederlandse regen is de Hero levensgevaarlijk. Hij weegt 24 kilo, dus dat kost ons een vermogen aan overgewicht in het vliegtuig. En ik heb er genoeg van hem om de twee weken te moeten repareren.
Ik wil hem cadeau geven aan Kasai. Dat is een jongen die in een kraampje werkt naast ons hotel. Vanaf het begin dat wij hier aankwamen rekende hij de normale Indiase prijzen en probeerde ons nooit af te zetten.

Op onze dag van vertrek loop ik naar Kasai toe en maak duidelijk dat ik hem mijn fiets wil geven. Hij snapt er helemaal niets van want hij spreekt net zo min Engels als dat ik Gujarati spreek. Ik duw hem de fiets handen, maar het is nog steeds niet duidelijk.
Een dikke fatserige Indiase toerist schiet te hulp. Hij brabbelt met de jongen die het nog steeds niet kan bevatten. Ik leg uit: “I’m leaving today en I want to give you my bike.”
Het lukt de Indiase toerist ook niet goed om Kasai te overtuigen want Kasai blijft wat terughoudend. We maken een paar foto’s, hij neemt de fiets van mij aan en parkeert hem langs de weg, ik geef hem de reservesleutel en Carla en ik lopen terug naar het hotel.

Als we een half uur later in een taxi voorbij rijden, is Kasai weer chai aan het zetten en zie ik mijn Hero nergens staan. Een gevoel bekruipt mij dat er iets is misgegaan. Ik bedenk wat er niet klopt.
Het vermoeden rijst in mijn hoofd dat de Hero in andere handen is overgegaan. Ik krijg de sterke indruk dat de Indiase toerist heeft ‘vertaald’ dat ik met Kasai op de foto wilde en dat ik de fiets aan de Indiase toerist wilde geven.

Het laat mij de rest van de terugreis niet meer los.

Mocht je ooit in Diu zijn, let eens op of je een Hero Jet SS Special met een Vakantiefietser-stickertje ziet. Vraag de berijder naar zijn naam en laat het mij weten. Als zijn naam Kasai is, ben ik gerustgesteld.

Eric