Myanmar (Birma)

Van eind oktober tot begin december fietsten wij in Myanmar, het voormalige Birma. In Myanmar is maar één internetprovider en worden veel websites afgeschermd. Er is ook niet op elke straathoek een internetcafé. Maar dat gegeven weerhield ons er niet van om onderweg toch ons avontuur te verslaan.

Met name het eerste deel van onze route leidt langs plaatsen die we niet vaak beschreven zien in reisverslagen van andere fietsreizigers, of terugvinden in routebeschrijvingen van reisorganisaties. We hebben er dan ook voor gekozen om juist dit deel van de reis uitgebreid te verslaan.

 

Aankomst in Yangon

“Ik had vroeger een boek van Shell, ‘Een reis om de wereld in 84 dagen’ heette het.
Daarin kon je plaatjes verzamelen, die je gratis bij een tankbeurt kreeg. Het waren afbeeldingen van beroemde plekken in de wereld. Op de voorkant prijkte de Shwedagon pagode in Rangoon”.
“Dacht je toen: ooit ga ik al die plekken bezoeken?”.
“Hm, misschien onbewust wel”.
Nu, 35 jaar later, is Eric al op heel veel plekken die op die plaatjes staan geweest.
Ben ik jaloers? Ja en nee. ‘Nee’, omdat zijn dromen van die mooie plekken bijna op zijn en ik ze bijna allemaal nog heb. En ‘ja’, omdat ik in de jaren die mij resten waarschijnlijk gewoonweg geen tijd zal hebben om die inhaalslag te maken.

Ik zit in een busje en heb spijt dat ik heb geregeld dat we op het vliegveld worden opgepikt door Mr. Po. Hij is de vertegenwoordiger van Asian Way of Life in Myanmar, waar we onze tickets en hotel in Yangon hebben geboekt. Ik heb daarmee de gewoonte van Eric doorbroken om van het vliegveld af, het land in te fietsen. Een week voor vertrek werd ik opeens nerveus over het land en de aankomst. Het is pas mijn tweede fietsreis buiten Europa. En de hele politieke situatie in Myanmar is er nou niet een waar je heel blij van wordt.
Daarnaast leek het me ook wel handig. Op die manier kunnen we onze fietsdozen in het hotel laten. Dat scheelt ons bij vertrek een halve dag inpakken.
Eric begrijpt mijn angsten heel goed, en is de laatste die in zo’n geval zijn zin door zal drijven. Mr. Po babbelt over zaken die we al in de reisgids hebben gelezen. We krijgen geen kans om de eerste indrukken van Yangon op te zuigen, zoals we dat op de fiets wel zouden hebben gedaan. Sorry Eric, ik begrijp nu wat je bedoelt!

Carla

——————————————————————————————————————————-

Visa

In eerste instantie geeft Myanmar visa uit voor maximaal vier weken. Maar we hebben gelezen dat het mogelijk is om het visum in het land zelf te verlengen tot maximaal acht weken. We hebben op die mogelijkheid gerekend en ons terugreisticket voor zes weken later geboekt.

We vragen Mr. Po hoe we onze visa kunnen verlengen (daarvoor is zo’n agent dan wel weer handig). Dat blijkt niet zo eenvoudig als we denken. We maken voor het eerst kennis met de bureaucratie en grillen van de regering.
Ten eerste moeten we aan de manager van het hotel een verklaring vragen dat we in het hotel verblijven. Met kopieën van onze paspoorten en de visumpagina’s, elk twee pasfoto’s, 36 dollar en de brief van het hotel kunnen we dan maandagochtend met Mr. Po naar het mmigratiekantoor. Voor de bemiddeling en de auto die ons heen en weer zal brengen rekent Myanmar Tours 20 dollar per persoon.
“20 dollar!” roept Eric uit.
“Het immigratiekantoor is om de hoek! Die auto hebben we echt niet nodig. Het kan dus zeker voor de helft”.
Na overleg met zijn manager komen we uit op 25 dollar. We spreken af dat hij maandagochtend om half tien in de foyer van het hotel is en nemen afscheid.
Twee dagen later blijkt alle moeite echter voor niets geweest te zijn. De minister van immigratiezaken heeft opeens besloten dat visumverlening voorlopig niet mogelijk is. Wat nu?
“No problem”, zegt Mr. Po. “Als je visum bij vertrek uit het land verlopen is, betaal je gewoon drie dollar per dag dat je over datum bent. We moeten wel extra vroeg op het vliegveld zijn, omdat er een aantal formulieren ingevuld moet worden”.
Nou, dat gaat wel heel erg makkelijk. Al voelt het wel raar. De laatste twee weken zullen we illegaal in Myanmar zijn. Ik hoop maar dat dat goed gaat.

Carla


Indruk van Yangon

Yangon doet mij aan Saigon denken. Ook daar stond een locale reisleidster mij
op het vliegveld op te wachten. Het grote verschil is echter dat in Yangon de lucht niet gelijk op je keel slaat en je niet gek wordt van het getoeter van duizenden scootertjes.

Er vallen nog meer zaken op. We komen uit de ‘indian summer’ van Nederland; het temperatuurverschil is minimaal, maar toch is het door de hoge luchtvochtigheid drukkend warm. We laten ons verleiden de airco aan te zetten. En dan de auto’s en de bussen. In tegenstelling tot bij ons, zit het stuur bij veel auto’s aan de rechterkant. Maar er wordt hier wel rechtsgereden… Vroeger reed men ook hier -zoals in bijna elke voormalige Engelse kolonie- aan de linkerkant. Dit heeft de regering in 1989 gewijzigd om af te rekenen met het koloniale verleden.
Zo ook heeft zij toen de naam van Birma in Myanmar veranderd.


Pathein

Ons eerste doel is Pathein, waar we met de boot naartoe willen. Op de kaart hebben we gezien dat er vanaf Patheineen weg langs de kust loopt. Maar nergens hebben we iets kunnen vinden over de condities en of we daar überhaupt wel mogen fietsen.
Want we hebben wel gehoord dat er zomaar ergens een slagboom kan staan, en dat je dan absoluut niet verder mag. We houden er dan ook rekening mee dat we wellicht tegengehouden en wellicht teruggestuurd kunnen worden.

Elke middag vertrekt vanuit Yangon een boot die dwars door de delta van de Ayeyarwady naar Pathein vaart. De tocht duurt ongeveer 18 uur. Als buitenlands reiziger wordt je geacht een hut op het bovendek te nemen, maar vandaag zijn alle hutten verhuurd. We kopen dus een kaartje voor een plaats aan dek, tussen de locale bevolking en al hun bagage, handelswaren, en onvermijdelijk in Myanmar: kippen! We rijden onze fietsen de voorplecht op en sjorren ze vast aan de railing. Bij een mannetje kunnen we twee ligstoelen huren, zodat we hangend in de stoelen af en toe kunnen slapen. Turend naar alles wat aan ons voorbij trekt verlaten we Yangon.
Wie zien talrijke pagodes, uitgestrekte rijstvelden, vissers met hun roeibootjes, bamboe huisjes op palen met een dak van palmbladeren.

Door de wind, die je altijd op een voorplecht voelt, is het aangenaam. De motor horen we slechts als een zacht gebrom.
Hoe anders is het op het onderdek. Mensen liggen dwars door elkaar en over hun bezittingen heen. Of ze zitten alleen op een rieten matje of een zeiltje. Elke keer als we aanmeren bij een dorpje is het een drukte van belang op het onderdek. Mensen die aan boord komen en anderen die van boord gaan; in die volgorde wel te verstaan. Zakken rijst en andere goederen verwisselen de kade voor de boot en andersom. Verkopers van verse etenswaren slaan hun slag bij de reizigers die aan boord blijven.
En ik sla mijn slag met het schieten van mooie plaatjes.


De volgende ochtend meren we om elf uur aan in Pathein. Nadat onze paspoorten en visa in orde bevonden zijn, besluiten we een hotelletje te zoeken omdat het te laat is om nog te gaan fietsen.
Pathein is de op vier na grootste stad van Myanmar. ‘Stad ‘ is een groot woord voor Pathein. Het centrum bestaat uit een enorme pagode. Rondom de heuvel waarop de pagode is gebouwd liggen wat kleine straatjes met een marktje, winkeltjes en theehuisjes.
We gaan op zoek naar de ‘Twenty eight pagoda’, een tempel met 28 rechtopstaande boeddhabeelden. Dat is heel bijzonder, omdat de meeste beelden de Boeddha zittend weergeven.
Volgens alle reisgidsen is Pathein hét centrum van de parasolfabricage: ‘een attractie die je niet mag missen’. We vinden dan ook dat we op z’n minst één parasolwerkplaats moeten bezoeken.
Tegenover de tempel blijkt er een te zijn, dus de bezoeken kunnen we mooi combineren.

We lopen een terrein op waarvan we denken dat het van de Twenty eight pagoda is, maar het blijkt een klooster te zijn met een tempel in aanbouw. Een man spreekt ons in goed Engels aan.
“Dat zijn toch de leeuwen van koning Ashoka, daar op het dak”, zegt Eric.
De man is zeer onder de indruk van Eric’s kennis van het boeddhisme en nodigt ons uit de bouwplaats te bekijken. Hij legt uit dat voor de bouw van de tempel 19.000 dollar geschonken is door de Thaise regering.
Hoe de tempel er uit komt te zien mag terplekke besloten worden. Bovenop het dak hebben we volgens hem een prachtig uitzicht over Pathein en de delta.
Prachtig is het inderdaad omdat we van boven af helemaal níets van de stad zien!
We zien alleen maar jungle… Hier en daar steekt een topje van een pagode boven het groene dek uit, maar dat is dan ook alles.
Na de bezichtiging worden we door de man bij hem thuis uitgenodigd en maken we kennis met typisch Birmese dingen zoals gekookte rijst en banaan in pakketjes (handig voor onderweg) geroosterde garnalen en verse koemelk. Ik krijg een cursus ‘hoe knoop ik mijn longhi’. Dat is de omslagdoek die door zowel mannen als vrouwen gedragen wordt in Myanmar.

Tegen de tijd dat we verder gaan is de tempel gesloten en de parasolwerkplaats hebben we niet meer gevonden. Maar we hebben wel iets anders gevonden en dat is de gastvrijheid van het Myanmarese volk.

Carla

—————————————————————————————–

Theehuizen

Myanmar staat bekend om z’n vele theehuizen. Zoals elk Nederlands dorp, hoe klein ook, een kerk en een kroeg heeft, heeft elk dorp in Myanmar een pagode en een theehuis.

Je herkent de theehuizen aan de lage tafeltjes met plastic kabouterkrukjes eromheen. Op de tafeltjes staat standaard een thermoskan, vaak met een opvallend spits toelopende tuit. Ernaast staat een plastic bakje met water en minikopjes erin. Buiten, voor het theehuis, zie je opvallend veel rode vlekken van uitgespuugd betèlpruim op het asfalt of in het stof.

De Chinese zwarte thee die in de kannen wordt gezet, wordt gefilterd door een bamboe filter dat na enige tijd zwart wordt. Eerst vond ik het er wat vies uit zien, maar toen ik eenmaal door had dat de thee altijd gloeiend heet is, de kopjes ook in kokend water liggen, en zelfs het bestek in bakjes heet water op tafel gezet worden dan is het geen probleem om aan deze goede Birmese gewoonte mee te doen.
De thee vindt je nooit terug op de rekening. De Birmezen vinden dat iedereen altijd toegang moet hebben tot veilig drinkwater, in dit geval thee. Het valt ons op dat de theehuizen doorgaans door vrouwen gerund worden. Vaak zijn er ook eenvoudige maaltijden te krijgen, zoals mohinga, een noedelssoep die de ene keer wat meer gevuld is dan de andere keer. Of gewoon een rijstgerecht.

Theehuizen vormen de ruggengraat van de micro-economie. Ze vervullen een sociale functie in het dorpsleven en zijn een ontmoetingsplek voor de gemeenschap, maar ook voor handelaren en mensen die in de buurt werken. Waar over gepraat wordt weten we niet, maar één ding is zeker, níet over politiek. Dat is hier ten strengste verboden, dus dat doen de Birmezen zeker niet in het openbaar.
Wat opvalt is dat er vrijwel geen kranten in de theehuizen gelezen worden. Soms zien we wel kraampjes waar kranten verkocht worden. Buiten Yangon zijn we niet een keer een engelse krant tegen gekomen. Voor zover er televisie aanwezig is in de theehuizen, zien we enkel Chinese soaps, Maleische films en karaokevideos.
Soms zien we een nieuwsbulletin, maar dat gaat alleen maar over de dingen die de hoogste militairen gedaan hebben. Er wordt niet gerapporteerd wat er zich in het land heeft afgespeeld. We hebben wekenlang geen enkel idee wat er zich in de rest van de wereld afspeelt.

De Ayeyarwady Delta

“Wanneer gaan ze nou fietsen?” zul je je inmiddels wel afvragen.
Nou, op onze zesde dag in Myanmar kunnen we dan eindelijk écht gaan fietsen. De route loopt dwars door het deltagebied van de belangrijkste rivier van Myanmar, de Ayeryewady. Een etappe van ruim 90 kilometer over vlakke, achteraf nog redelijk geasfalteerde, wegen. Het is heet. Gelukkig komen we regelmatig stalletjes en theehuisjes tegen, vooral daar waar belangrijke wegen elkaar kruisen. In de schaduw van enorme bomen en onder het genot van een flesje Max 7-up of Max cola kunnen we weer een beetje afkoelen, om vervolgens weer de zinderende, vochtige hitte in te gaan.

Om een uur of vijf bereiken we het stadje Ngathangchaung waar we willen overnachten.
Een man op een brommertje die een beetje Engels spreekt weet ons te vertellen dat er twee guesthouses in het stadje zijn. Bij de eerste zitten ze niet echt op ons te wachten dus brengt hij ons naar het tweede.
Maar overnachten kan in Myanmar niet altijd zomaar. Voor sommige hotelletjes heb je toestemming van de locale overheid nodig. In dit geval worden we door de eigenaresse van het guesthouse naar het politiebureau gestuurd. De man op het brommertje gaat ons weer voor, maar opmerkelijk is dat hij tot de laatste hoek rijdt en ons daarna wijst waar ongeveer in de straat het politiebureau zich bevindt. Kennelijk wil hij niet met ons in verband worden gebracht.
Het lijkt dan allemaal heel formeel te gaan. De heren politieagenten kijken heel gewichtig naar paspoort- en visagegevens,maar als puntje bij paaltje komt moeten ze toch even een hogere autoriteit raadplegen.
Na de toestemming van deze hogere autoriteit valt het formele masker af, springt de agent op z’n fiets en begeleidt ons terug naar het hotel om de eigenaresse persoonlijk melding te maken van de toestemming.
Na het invullen van onze paspoort- en visa gegevens in viervoud (gelukkig hebben ze een carbonnetje) kunnen we eindelijk onze vermoeide, en door hitte uitslag getekende lijven te ruste leggen.

 

Door de bergen naar zee

Onze tweede fietsdag leek op papier korter te worden dan de dag ervoor, zo’n 70 kilometer.
Welliswaar het eerste stuk berg op, maar die berg moet je ook weer af, en dat compenseert meestal de tijd die je nodig hebt om boven te komen. De eerste 20 kilometer fietsen we nog door een vlakte waar rijst verbouwd wordt, waarna we de eerste heuvels in zicht krijgen. En een immigratiepost. We stoppen, maar er is niemand aanwezig. Als we door willen rijden komt er toch nog iemand aangerend.
Of we onze paspoort- en visagegevens in een groot boek willen schrijven. Ik verdenk hem ervan dat hij zelf niet kan schrijven. Vrolijk wuivend naar de toegestroomde menigte beginnen we aan de eerste beklimming.

De dag begint goed, maar het wordt steeds heter, de schaduwplekken schaarser, de
weg slechter en zo steil dat ik er, in combinatie met de hitte, bijna misselijk van wordt. Het land wordt leger, de huisjes simpeler en de weinige mensen die we tegenkomen armoediger. En het wordt ook steeds later, en, tot overmaat van ramp, om vier uur ’s middags, na 47 kilometer geen uitzicht op zee, maar e
en
slagboom!
Vreemd om zo’n wit-rood geval bovenop een bergtop te vinden.
We zijn bijna geen zijwegen tegengekomen en de laatste tientallen kilometers niet eens een theehuisje waar we wat konden drinken of flessen water konden inslaan.
We hebben ons er al op ingesteld dat we zelf water moeten gaan filteren.
Maar hier, midden tussen de nagenoeg onbewoonde bergen, is iemand op het idee gekomen om een slagboom te plaatsen. Waarschijnlijk om tol te heffen voor persoonlijk gewin en daarnaast ook een theehuisje te exploiteren voor die paar auto’s per dag die hier langskomen. Als fietsers hoeven we geen tol te betalen, dus groeten we vriendelijk, slalommen om de slagboom heen om door te rijden naar het theehuisje.
“Stop, stop”, roept iemand, “Immigration”. Ik knijp in mijn remmen, want ‘immigration’ is voor ons buitenlanders synoniem aan ‘paspoorten laten zien’. Uit een rieten hutje komt een boos kijkende Myanmarees die net in zijn groene overhemd met daarop de letters ‘immigration’ schiet. Hij kijkt ons nors aan en wrijft de slaap uit zijn ogen.
“No, no, you go back”, zegt hij.
Ik voel al meteen dat we in de problemen zitten en vermijd de in mij opkomende vraag ‘waarom?’
Waarom zal jij op jouw beurt als geachte lezer denken? Omdat in Myanmar vragen om het waarom meestal leidt tot een krakkemikkige Engelse woordenstroom waar we geen wijs uit worden. Behalve dat er een paar keer het woord ‘government’ en ‘not possible’ in voorkomt. Ik doe alsof mijn neus bloedt en laat het visum zien. Daar staan de letters P.I.T. in, hetgeen volgens de man inhoudt dat wij als individuele reizigers hier niet mogen komen. “We hebben de hele dag gefietst vanuit Ngathangchaung en nu moeten we weer terug?
Maar in het dorpje aan het begin van deze weg hebben we ons ook moeten legitimeren bij Immigration en zij lieten ons gewoon door”. De ambtenaar spreekt amper Engels en het Engels dat hij spreekt haalt hij uit een klein boekje. Hierin staat in het Myanmarees welke antwoorden hij kan geven op welke vragen.
Carla merkt dat ik het verbale gevecht aan wil gaan en neemt de regie over.

Ze probeert het linksom en dan weer rechtsom en weet het voor elkaar te krijgen dat we om zeven uur ’s avonds met de laatste bus mee kunnen naar het kustplaatsje Gwa. De man trekt na de formaliteiten zijn overhemd uit en het is alsof op slag zijn persoonlijkheid omslaat. Hij is de vriendelijkheid zelve en vertrouwt ons toe dat we vanaf Gwa best nog wel naar Tandwe en Ngapali Beach kunnen fietsen, want er zijn op dat stuk toch geen immigratieposten. Hij laat mij zelfs zijn immigration-woordenboekje zien. Dat zegt veel over de problemen die de immigratie-ambtenaren tegenkomen.
Er staan zinnen in als ‘u wordt het land uitgezet, want u bent hier illegaal’, tot ‘u ben vanaf heden gedetineerd en heeft recht op een advocaat’. En, warempel, een zin die toeristen erop wijst dat als hun visum over datum is, ze bij vertrek 3 dollar per dag moeten betalen. Over de visumverlenging maken we ons dus verder maar geen zorgen meer.

In het theehuisje worden we verwend met noedelsoep en een bakje thee. En als toetje krijgen we gefermenteerde theeblaadjes met pinda’s. Dat klinkt net zo vies als dat het lekker smaakt.
De vrouw die het theehuisje runt, verklaart dat er hier veel wilde olifanten lopen, dus dat we daarom zo vlak voor het donker niet door mogen fietsen. Volgens haar zoeken ze ’s avonds de weg op om daar te gaan slapen omdat het asfalt nog warm is.

Om een uur of zes komt er nog een bus langs. Nou ja, bus… In Myanmar worden
bussen als vrachtwagen gebruikt, en vrachtwagens als bussen. Er rijdt dus een truck de pas op, met in het laadgedeelte aan weerszijden houten bankjes, in het midden een hoop bagage, oude mensen, kleine kinderen, gedroogde vis, zakken rijst en kippen.
“Waar moeten de fietsen?” vragen we ons ongerust af.
Een man wijst naar de zijkant van de bus, waar we ze kunnen vastbinden. Gelukkig hebben we voor dit soort situaties een aantal bindriemen mee. Vakkundig binden we de Koga’s aan de buitenkant van de bus en wurmen wij ons tussen de mensen en de bagage.
Er
komen uit de bosjes nog meer mensen en ik krijgeen baby-tje op schoot dat gelukkig al zindelijk is.

Na twee uur heen en weer schudden -en geen olifant gezien natuurlijk- komen we in het pikkedonker aan in Gwa. We moeten weer onze gegevens invullen bij de uitgeslapen mensen van Immigration en worden aan ons lot overgelaten.
Daar staan we dan in een onbekende stad -of is het een dorp?- waar we heg noch steg kennen.
Ik smeer mij snel in met DEET, want de muggen vinden mij lekkerder dan Carla. Als alle tassen opgeladen zijn, brengt een lieve jongen ons naar het Rose Guesthouse.
Het is een Chinees hotel waar we bekaf onder de klamboe duiken. Morgen weer een fietsdag en dan maar hopen dat we niet nog meer slagbomen tegenkomen.

Eric


Op zoek naar het paradijs

“Hè, hè, dat waren twee heftige dagen, nu hopelijk een wat rustiger dag”, verzuchten we de volgende ochtend.
Bij aankomst in Pathein zagen we een groot reclamebord waarop het Mauw Saw Chai Beach resort in Gwa Township werd aangeprezen. Onderweg kwamen we het bord nog een paar keer tegen. Steeds wezen de grote pijlen in de richting die wij op gingen. Met name gisteren, tijdens de zware hete tocht verheugden we ons er steeds meer op. We stelden ons voor dat het paradijselijk moest zijn. Een bamboe hutje aan een verder leeg palmenstrand, want in dit gedeelte van Myanmar zullen we weinig andere toeristen tegen komen.
Op de grote kruising in Gwa staat ook weer zo’n bord. Het kan nooit ver meer zijn.

Achteraf is het maar goed geweest dat we er ’s avonds in het donker niet meer naar gezocht hebben, want het bleek nog ruim 42 kilometer te zijn…
De weg leidt ons door een landschap van rijstvelden, maar men heeft de natuur niet verbannen. Overal heeft men de heuveltjes met begroeiing gelaten zoals ze waren, en de kleinschalige rijstbouw er omheen aangelegd. Grote bomen zijn blijven staan en zorgen voor grote schaduwplekken onderweg. De weg is opvallend rustig. Een keer per twee uuur een ‘bus’, die tevens als vrachtauto dienst doet. We concluderen dat dit gebied ‘selfsupporting’ moet zijn.

Net als de nachten ervoor heeft het ook de afgelopen nacht geregend.Het regenwater dat overdag verdampt maakt de omstandigheden er niet aangenamer op. Zeker niet als we in de luwte van een heuvel, in de brandende zon fietsen. Maar dan is daar eindelijk de zee.
“Kom, laten we vast even naar de zee gaan kijken en ruiken”, roep ik enthousiast naar Eric terwijl ik naar een zijweggetje wijs dat naar de kust lijkt te lopen.
Tot onze verbazing komen we in een dorpje terecht. We hadden het vanaf de hoofdweg helemaal niet gezien. Verscholen in de schaduw van hoge palmbomen staan bamboe huisjes met afgebakende erfjes waar op grote doeken visjes liggen te drogen. Het zandpad dat door het dorp loopt is onwerkelijk egaal, hard en droog. Het is een welkome afwisseling van de hoofdweg dat soms niet meer is dan een hobbelig, modderig spoor.

Achter de huisjes zien we de zee. We slaan een pad in dat tussen de huisjes door naar het strand leidt. Het ‘Bounty’ gehalte is hoog. In de schaduw van de kokospalmen staat een bamboehutje dat bevolkt wordt door een familie. Op een vuurtje staat een ketel water te koken, een vrouw repareert een rieten mand, kinderen spelen met een kokosnoot, mannen kouwen betèl en kijken loom uit over de azuurblauwe baai van de Golf van Bengalen. Op het strand zijn stellages gebouwd van bamboestokken, met daartussen kleinmazige netten gespannen waar nog meer visjes op liggen te drogen. Dit is het paradijs waar elk verliefd stel bij weg zwijmelt.

Helaas houdt het mooie zandpad na het dorpje weer op en komen we terug op de modderige en hobbelige hoofdweg.
“Hé, kijk daar. Wat veel reclameborden waar iets in het Engels op geschreven staat”, roept Eric verbaasd uit.
“En kijk: ‘Kantaya beach resort’. Zou het hier zijn?”.
“Ik denk dat dit een ander resort is dan we geadverteerd hebben gezien. Maar we kunnen allicht even kijken”, antwoord ik. We fietsen een oprijlaan op met aan weerskanten prachtige beaugainville struiken, en stoppen bij een houten bouwval waarop nog net het woord ‘Diningroom’ te lezen is. Iets verderop zien we een afgebladderd gebouwtje waarop ‘Souvenir shop’ staat. Het terrein lijkt totaal verlaten. Niets duidt erop dat hier andere gasten zijn. Opeens daagt het ons. We hebben ergens gelezen dat de regering tijdens het ‘Visit Myanmar year’, een jaar of vijftien geleden, een aantal faciliteiten heeft laten aanleggen om toeristen te trekken.
Maar de toeristen bleven weg en de meeste accommodaties zijn daardoor in verval geraakt. Het lijkt erop dat dit resort er een van is.

“Er is geen elektriciteit hoor”, is het eerste wat de man zegt die op ons af
komt lopen. We bekijken een van de huisjes. Alles ziet er smoezelig uit en soms gewoon stuk. We vinden de tien dollar die hij vraagt echt te veel. Met het reclamebord van het andere resort in het achterhoofd besluiten we verder te fietsen.
We hebben goed gegokt. Na nog een uurtje fietsen komen we bij het Mauw Saw Chai Beach resort aan. Ook hier is het eerste wat we meegedeeld krijgen dat er geen elektriciteit is. De huisjes zijn echter goedkoper en beter dan bij Kantaya. We blijken de enige gasten te zijn, maar dat is precies wat wij leuk vinden. Beetje zwemmen, beetje snorkelen, beetje schrijven, en de billen een dagje rust geven. En heerlijk eten,
speciaal voor ons klaargemaakt door de jonge Chinese eigenaar van het restaurantje aan de overkant van de weg. We wanen ons werkelijk in het paradijs.

Overnachten in een lokaal huis

Door een tropische storm op de Indische oceaan is het weer van slag. Normaal gesproken zou het nu de droge periode moeten zijn, maar het heeft tot nu toe elke nacht geregend. En het regent ook een deel van de dag dat wij in het beach resort verblijven.

Gelukkig wordt het ’s middags droog en maken we een wandeling over het vrijwel verlaten strand. Het valt ons op dat de krabbetjes die over het strand rennen snel in hun holletjes verdwijnen zodra ze ons aan horen komen. Ze zijn zo snel, dat fotograferen bijna onmogelijk is, tenzij we vijf minuten lang doodstil staan. Dan komen ze langzaam hun schuilplaats uit.
Eric komt op het idee om ons kleine cameraatje op het statief te zetten, en met de intervalfunctie elke minuut een foto te maken bij een van de holletjes. Wellicht dat we het krabbetje dat dat bewoont dan wel een keer op de foto zullen krijgen. En warempel: het lukt.
We hebben er erg veel lol om, en het kan een erg leuk item voor onze lezing worden.

De volgende dag nemen we na een ontbijt van mohinga en een gebakken eitje afscheid van de Chinese theehuis-eigenaar en fietsen de broeierige hitte in. De weg is nog nat. En nat betekent modder. Langzaam slipt de ruimte tussen de wielen en de spatborden dicht. Het fietsen gaat steeds zwaarden en het is ook niet ongevaarlijk. Regelmatig glijden de banden weg over de door water en modder glibberig geworden keien.

De brandende zon doet het vocht echter snel verdampen. Voordeel is dat de vrijwel onverharde weg snel droogt en de modder die aan de wielen en spatborden blijft kleven hard wordt en er van af valt. We slingeren van de ene kant van de weg naar de andere om kuilen, plassen, keien en modderige stukken heen. “Min-gala-ba”, begroeten we de mensen die we tegen komen . Dat betekent zoveel als: “Hallo”, maar letterlijk betekent het: “Het is een zegening”.

Op het heetst van de dag rijden we een plaatsje binnen. Ja hoor, weer paspoort-en visacontrole. Alle gegevens worden zorgvuldig in een groot schrift geschreven, inclusief waar we vandaan komen en waar we naar toe gaan. Een voordeel van deze registratiewoede van de Birmese autoriteit is dat, als we om welke reden dan ook door onze familie worden gezocht, de ANWB Opsporingsdienst een makkie heeft.

We hebben inmiddels nog maar 25 kilometer gefietst, en de hoop die ik ’s morgens nog had dat we Ngapali Beach vandaag zouden bereiken, is inmiddels vervlogen.
De uren na zo’n constatering zijn voor mij altijd de moeilijkste momenten in de reis: dat je weet dat er geen officiële overnachtingsplaats zal zijn op het moment dat het te donker wordt om door te fietsen. We hebben altijd de tent bij ons voor noodgevallen, en ik weet dat dit zo’n noodgeval gaat worden. Zeker in een land als Myanmar, waar je niet weet hoe er op wildkamperen wordt gereageerd.

Om een uur of half vijf komen we langs een theehuis.
“Zullen we hier nog wat eten “, stel ik voor, “dan hoeven we in ieder geval niet te koken in het donker”.
Eric is het hiermee eens. De keuze is niet zo groot: noedelsoep en eieren.
We zitten nog maar net als een enorme onweersbui losbarst. Het ziet er niet goed uit. Na overleg besluiten we de theehuis eigenaar te vragen of we de tent in de werkplaats aan de overkant van de weg op mogen zetten. Maar hoe leg je dat uit.
Nou, door een tekeningetje van een tent te maken, te wijzen op de tas, en daarna op de werkplaats.


De theehuis eigenaar heeft inmiddels ook wel door dat we het dichtstbijzijnde guesthouse niet meer gaan halen, en dat hij met deze twee rare buitenlanders opgescheept zit. Na overleg met zijn vrouw en de buren komt hij met een voorstel: “My home, in the village”, en hij wijst in de richting waar vandaan komen. We zeggen dat we dat wel erg aardig vinden, maar dat het echt niet hoeft. We kunnen de tent evt. ook onder het afdakje bij het theehuis zetten, als hij de werkplaats bezwaarlijk vindt. Maar hij staat erop dat we met hem meegaan naar het dorp. We
kijken elkaar aan met gemengde gedachten. Eric zou liever de tent opzetten, ik: alles beter dan de tent in het donker, en in de regen opzetten in dit vreemde land.


Met de fiets aan de hand lopen we terug naar het dorpje, voorafgegaan door de eigenaar van het theehuis.
Terwijl we langs de huisjes lopen stopt de man bij verschillende erfjes en lijkt te overleggen met zijn dorpsgenoten wat hij met ons aan moet.
Dan stoppen we bij een groot teakhouten huis en een dak van palmbladeren. Dit keer wordt er drukker overlegd dan bij andere huizen. Dan verschijnt er een brede glimlach om zijn mond en opeens is er ook een jongen die een beetje Engels spreekt. We kunnen hier overnachten.
Op de teakhouten vloer, onder het altaartje worden twee rieten matten voor ons uitgespreid en twee kussentjes neergelegd. Wij leggen onze luchtmatrasjes en lakenzakken over de matjes heen. Ook de fietsen worden,ondanks de bemodderde banden, naar binnen gehesen want men acht het niet veilig om ze buiten te laten staan. Het voordeel van teakhout is dat het insecten afstoot door zijn geur, dus wat dat betreft ben ik in mijn sas.

Het nadeel van het slapen bij locale mensen is dat je weinig privacy krijgt. Je kunt niet gewoon je eigen gang gaan. Het halve dorp zit ons vanaf de veranda te bewonderen en zich te verwonderen bij alles wat we doen. Zelfs als ik naar de wc ga blijft er iemand op mij wachten om mij in het donker weer terug te begeleiden naar het huis. De enige privacy die we hebben is die van het donker, als het licht uit is.

Het huis bestaat volledig uit teakhout. Het is een grote hoge ruimte waar door middel van doeken en kamerschermen soort van kamertjes gemaakt zijn. Er is een ruimte waar we ons om de beurt achter een gordijn wat kunnen wassen. Het toilet is een tiental meters achter het huis gebouwd. Gewoon een gat in de grond onder een bamboe plateautje met een hurktoilet in het midden. Gevlochten wandjes van bamboe geven de toiletbezoeker nog enige privacy.
Dat is ook precies de reden waarom Eric liever de tent op zet. Maar het ontbreken van privacy weegt voor mij op tegen de angst van het wildkamperen in dit soort landen, dus ik ben heel blij dat we hier kunnen overnachten.

We praten nog wat op de veranda met de jongen die een beetje Engels spreekt als tolk, maar het gaat erg moeizaam. Na een uurtje informeren we voorzichtig naar de tijd waarop men meestal gaat slapen. Dat is negen uur, maar als we moe zijn kunnen we ook wel eerder gaan slapen. We geven aan dat dat wat ons betreft het geval is. We dommelen in bij het geluid van regen op het palmbladeren dak en knorrende varkens, scharrelende kippen en snaterende eenden die onder het huis leven.

De volgende ochtend is het droog en vertrekken we zonder dat onze gastheer ook maar iets van ons aan wil nemen als dank. Zelfs het pakje kaarsen dat ik stiekem in het altaartje probeer achter te laten, krijg ik op het laatste moment nog in mijn handen gedrukt. Wat een bijzondere gastvrije ervaring.

De eerste uren schieten we relatief lekker op. Er is nog vrij veel bewolking waardoor het niet zo heet is. Na 20 kilometer hebben we eindelijk weer behoorlijk asfalt onder de banden en dalen we langzaam weer wat af naar de kust. Om één uur zitten we aan een uitgebreide lunch in Thandwe. Er staan ruim driehonderd kilometers op onze tellers en een aantal onvergetelijke ervaringen in ons geheugen gegrift.

Later, tijdens het fietsen, heb ik nog vaak aan de gebeurtenissen langs deze route moeten denken.
Ik vraag me een aantal dingen af:

  • Waarom moesten we de fietsen koste wat het kost naar binnen hijsen? Was het echt de veiligheid, of mocht er soms geen teken van onze aanwezig te zien zijn voor de autoriteiten.
  • Waarom mochten we helemaal niets betalen of geven voor onze overnachting? Zou onze gastheer strafbaar zijn als hij zich liet ‘betalen’ voor zijn gastvrijheid?

Eric denkt er het zijne van, en ik het mijne.

Carla

——————————————————————————————————————–

 

Ngapali Beach

Na deze twee zware fietsdagen verheugen we ons weer op een dagje aan een tropisch stand, maar wat denk je: regen! De hele dag! Is dat nou pech of is dat boffen?
Ik denk beide. Pech om voor iedereen begrijpelijke redenen. Boffen, want als we dit weer de afgelopen dagen hadden gehad, waren we nog veel langer onderweg geweest.


Wat doen we op deze ‘rustdag’? Ondanks het bewolkte weer gaan we ’s morgens met een bootje naar een eilandje om te snorkelen (ik heb die duikbril en snorkel tenslotte niet voor niets meegenomen in de fietstas!).
’s Middags zoeken we een internet cafe op en belanden in het duurste hotel van Ngapali.
Hier kosten de kamers tien keer zoveel als in de Linn Thar Oo Lodge waar wij zitten (20 dollar). Onvoorstelbaar!
Wij zijn heel blij met ons onderkomen. ’s Avonds eten we in het restaurant van de lodge, met uitzicht over de Indische oceaan.

De bergen over, terug naar de Ayeyarwady vallei

Vanaf Ngapali Beach wordt het ons echt onmogelijk gemaakt om verder naar het noorden te fietsen. Het is ons niet helemaal duidelijk waarom, maar iedereen die we ernaar vragen is er heel stellig in.
We besluiten met de bus terug te gaan naar de Ayeyarwady vallei, waar wel ‘vrij’ gereisd mag worden.

Het kost weinig moeite om buskaartjes naar Pyay te kopen, het is alleen wat lastiger de dame achter het loket te overtuigen dat de fietsen toch ook echt mee moeten.
Verschillende heren komen kijken en uiteindelijk wordt er een oplossing bedacht.
Met veel respect voor onze spullen weten de busjongens op aanwijzing van Eric beide fietsen tussen de bagagerekken te hangen, boven de hoofden van de achterste passagiers.

Zoals we eerder al memoreerden: in Myanmar worden de vrachtwagens gebruikt als bus en de bussen als vrachtwagens. De touringcar die ons over de bergen gaat brengen is dan ook voor de helft afgeladen met vracht. Zelfs in het gangpad en bij de voeten liggen balen van het een of ander. Als we vragen of bij onze stoelen de balen weggehaald kunnen worden, is dat eerst even lastig, maar ze begrijpen uiteindelijk wel dat wij met die balen de hele reis met onze knieën in onze nek zullen zitten, en dat dat niet erg comfortabel is.

Naarmate de reis vordert komen we er langzaam achter waarom we niet mochten fietsen. De bergen ten noorden van Ngapali is grotendeels militair gebied. Wel tien keer stopt de bus en moet iedereen eruit. Alle identiteitsbewijzen worden verzameld waarna alle gegevens van iedereen weer worden opgeschreven in grote schriften. Een keer stoppen we zelfs bij wat op een militaire basis lijkt. Een aantal mensen wordt
uit de groep gepikt en moet mee voor ondervraging. Gelukkig komt iedereen na tien minuten weer terug, en kan de reis verder gaan.

De reis duurt bijna de hele nacht. We krijgen zelfs nog een lekker band om een uur of twee ’s nachts. Om half vijf worden we gedropt in Pyay, aan de oever van de Ayeyarwady. De plaatselijke monniken lopen al in een lange rij het klooster uit, op weg om hun bedelnappen gevuld te krijgen.

———————————————————————————————————–

Tot zover ons verslag over de eerste week in Myanmar. Omdat we verder geen internetcafe’s zijn tegengekomen, hebben we geen verslagen meer geschreven. En eh.., als ik (Eric dus) met de hand schrijf kan ik het zelf niet meer lezen…
Verdere hoogtepunten zijn Bagan (met een luchtballon), Mount Popa, Mandalay en het Inle meer.

Terug in Nederland hebben we het druk gehad met de expositie die ieder jaar in De Vakantiefietser wordt gehouden. En we hebben in de winkel en op beurzen een aantal bijzondere lezingen gegeven over Myanmar.

Wil je een lezing organiseren? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.
Wil je daar gaan fietsen? Richt je dan tot Asian Way of Life, zij hebben een mooie route.
Of je in Myanmar wilt of kunt gaan fietsen in verband met de militaire dictatuur, daarover heb ik mijn eigen mening. Ik vind dat toerisme een land openbreekt.
Zeker als individuele fietser komt je in aanraking met de gewone man, en is de financiele bijdrage aan de junta nog minder dan een druppel op een gloeiende plaat.
Maar iedereen moet deze ethische keuze voor zichzelf maken.

Eric Schuijt en Carla van Tatenhove

We proberen één woord Birmees per dag te leren. Na een maand kennen we dertig woorden. Iedere dag oefen ik dat met de mensen die ik dan tegen kom. Dat leidt tot mooie ontmoetingen, zoals hier met de monniken van de Shwedagon pagode.

De weg van Pathein naar Ngapali, langs de kust, is een route die door maar heel weinig toeristen genomen wordt.
We zijn dan ook in elk dorpje een bezienswaardigheid. Zelfs de buschauffeur stopt even.
In Myanmar worden de bussen gebruikt als vrachtwagens en de vracthwagens als bussen. Gewoon twee lange banken achterin. Mensen erop, kippen, zakken rijst en andere koopwaar er tussenin.
Geen ruimte meer? Dan gewoon maar op het dak.

Fietsen in een droom. De vlakte van Bagan met duizenden tempels en pagodes uit de 11e tot de 13e eeuw.
Zorg dat je plakspullen bij je hebt, want de struiken hebben grote doornen.

En de volgende ochtend met een luchtballon erover heen. Zonsopgang en dauw maken er een sprookjeswereld van.

Kijk ook op de website van Balloons over Bagan.

De U Bein-brug in Amarapura. Al vierhonderd jaar is het de oever-tot-oever-verbinding over het Taungthmanmeer.
Aan het einde van de langste teakhouten brug ter wereld staat een bord: ‘verboden te fietsen’.
Tja, dat hadden wij niet gezien…

Als er geen guesthouse is, zetten we de tent op. Bij gelegenheid op een bamboe vlonder. Deze wordt tijdens de oogsttijd gebruikt door een bewaker die de rijstvelden in het oog houdt. Voor ons handig, want zo kunnen slangen en ander ongedierte niet onze tent in kruipen.

Een fietsenmaker. Zo kan het ook.

Het Inle meer, op een hoogte van 900 meter, staat bekend om zijn beenroeiende vissers en drijvende tuinen.
Het is erg koud en bewolkt als we ’s ochtends vertrekken. Op het moment dat de zon door de wolken prikt ontstaat er magie.

In de paaldorpjes rond en op het meer leeft men van een aantal traditionele ambachten, waaronder weven.

De namiddag is onbeschrijfelijk.

Monniken scheppen rijst op in een van de grootste kloosters van Myanmar, het Kha Khat Wain Kyaung.
Om 11:00 uur ’s ochtends komen alle monniken in een lange gedisciplineerde rij naar de eetzaal om de belangrijkste maaltijd van de dag te nuttigen.

Met bladgoud bedekte torentjes van de Shwemawdaw Pagode in Bago.
Een vermogen aan goud terwijl de bevolking honger lijdt.

Vrouwen zijn ervaren onderhandelaars. Hoe ik ook mijn best doe, er gaat niets van de prijs af.
Ach, het is goed zo.