Vietnam

SaPa

“Kom op, je kunt het. Je kunt het!” klinken de aanmoedigingen van Eric herhaalde malen. We zijn onderweg naar Sa Pa, het voormalige Frans koloniale ‘hill station’ in de noord Vietnamese bergen. Hoe stoer het aan het begin van zo’n klim ook lijkt, een gemiddeld stijgingspercentage van 10%, 29 km lang, is killing op de fiets. We hebben er dan ook de hele dag voor uitgetrokken. Maar ach, de volgende dag hebben we een rustdag gepland.

 

Als je de foto’s in de reisgidsen ziet, is de Sa Pa vallei een van de mooiste plekken van Vietnam. Maar helaas hangen de wolken erg laag en zien we slechts wat vage contouren van de talloze rijstterrassen en bergdorpjes die tegen de bergflanken genesteld liggen.

SaPa is niet alleen om z’n bijzondere landschap populair bij toeristen. Het stadje ligt op 1650 m hoogte en is daardoor verademend koel. Er zijn veel restaurantjes waar je westers kunt eten. In de meeste hotels wordt goed engels gesproken door het personeel, wat het inwinnen van informatie een stuk gemakkelijker maakt dan onderweg.
Je kunt er fantastische trekkings doen. En je kunt er een keur aan mensen van de bergstammen ontmoeten in hun traditionele kledij.

We nemen onze intrek in het Mountain View Hotel, in een kamer met uitzicht op de hoogste berg van Vietnam, de Phan Si Pan.
De eigenaresse spreekt heel goed engels. Ze is duidelijk gewend aan de gewoontes en wensen van westerlingen. Ze geeft heldere informatie als wij vragen naar de grensovergangen met Laos. De meest noordelijke blijkt nog steeds gesloten te zijn voor westerse reizigers. De volgende ook. Die daarna is wel open, maar niet zonder visum. Bij de vierde zouden we wel een visum aan de grens kunnen kopen, maar dat betekent een week extra fietsen. Anders kun je alleen in Hanoi een visum regelen. Hmm, wat nu? Wij waren ervan uit gegaan dat we ons visum gewoon aan de grens konden kopen.
“Ik kan wel een visum voor jullie regelen via een touroperator. Dat duurt twee dagen.”
Er zit niets anders op dan voor deze optie te kiezen. ‘Noodgedwongen’ verblijven we dus drie dagen in SaPa.

Eigenlijk vinden we dat helemaal niet zo erg. We eten na twee weken weer eens lekker croissantjes met kaas, frietjes met mayonaise en pizza met een glaasje wijn erbij. We bezoeken de markten, maken een fietstochtje naar een dorpje in de omgeving en fotograferen de bergbevolking in hun bijzondere kledij.
En de wolken: die zijn de hele tijd tussen de bergen blijven hangen. We hebben de Phan Si Pan niet gezien. Hopelijk trekken ze een beetje op als we de pas over gaan, want we willen natuurlijk nog wel wat van het prachtige noordwesten van Vietnam zien.

Carla

 




Onschuldige kinderogen

Tijdens de klim naar het stadje SaPa, wacht ik in de berm op Carla. Een kind kijkt mij met stralende ogen aan. Het zijn zwarte wateren waarin ik verdrink. De rimpelloze lach straalt mij tegemoet. Er gaat zoveel energie van uit dat Jomanda er jaloers op zou worden. In de lach zit een mond vol glanzend witte melktanden die prachtig afsteken tegen het lichtbruine hoofdje met gitzwart haar. Ik zou er zo een foto van willen nemen, maar ja Carla heeft het toestel en die is nog niet in zicht.

Het beeldschone kind heeft een leeftijd waarbij het er niet toe doet of je een jongen of een meisje bent. Eerlijk gezegd is dat ook niet te zien.Ik groet met: “Sin chow”. Het blijft energiek glimlachen en de amandelvormige ogen glijden over de fietstassen. Ze stoppen bij het plastic tasje dat achterop gebonden zit. De linkerhand gaat naar het tasje en trekt er een rietje uit. De stralende lach maakt plaats voor een vieze grimas als blijkt dat het een afvalzakje is. De ogen gaan naar beneden en stoppen bij het ritsje van de fietstas. De onweerstaanbare glimlach verschijnt weer op het gezicht en de andere hand probeert de rits open te trekken. Ik kijk streng en zeg dat dat niet verstandig is. De wonderschone glimlach verdwijnt en maakt plaats voor een blik vol teleurstelling. Ik probeer met mijn ongeschoren kop de glimlach na te doen, maar de ogen zijn verstard en het kind is teleurgesteld.

Later denk ik terug aan dit tafereel dat hooguit een minuut duurde. Zo jong als het kind is, zo onschuldig is het allang niet meer. Door toerisme heeft het onbewust geleerd dat zo’n glimlach verpletterend werkt. Succes gegarandeerd en als beloning wacht dan een snoepje of een heuse pen. Tja, toerisme brengt kuddetoeristen en die delen vaak cadeautjes uit. Snoepjes uitdelen is slecht voor de tanden. Met pennen ondermijn je het schoolsysteem waarbij kinderen pas een pen krijgen als ze met potlood kunnen schrijven. En geld is helemaal uit den boze. Soms halen bedelkinderen meer geld op dan hun hard werkende vader die op het land rijst staat te plukken. Of wat te denken van mismaakte kinderen. Die wekken medelijden op, dus een goed inkomen is gegarandeerd. In India worden kinderen soms expres mismaakt om deze rede. Geef dus nooit iets. En als je iets geeft, geef dan iets te eten. De kans is echter groot dat ze dat niet eens willen! Helaas wordt bedelen aangeleerd.

Eric


Kuddetoerist versus vakantiefietser

Ik ben het met je eens Eric dat reisorganisaties geen suggesties zouden moeten doen in hun voorbereidende informatie over wat je zou kunnen uitdelen aan de kinderen. Integendeel: ik vind dat kinderen geleerd hoort te worden dat je iets moet verdiénen.

Massatoerisme heeft er ook voor gezorgd dat in plaatsen als Sa Pa de oorspronkelijke bevolking niet meer zo authentiek is als weleer. De meeste verkoopsters spreken een paar woordjes engels: “Buy from me, why don’t you buy from me, nice earrings, nice blanket.” De handelswaren worden bijna bedelend aan de man gebracht. Even rustig kijken is er niet meer bij. Als het op die manier gaat heb ik al helemaal geen zin meer om iets te kopen. Met misplaatste gêne maken we toch een foto.

Zes jaar geleden was ik zo’n ‘kuddetoerist’ die pennen en ballonnen aan kinderen uitdeelde. In Vietnam. En ook toen gebeurde hetzelfde als we gisteren zagen: namelijk dat er niet genoeg was voor alle kinderen. Toen waren het mijn pennen, nu waren het snoepjes die door Vietnamese toeristen werden uitgedeeld. Er ontstond een gevecht, en een aantal kinderen begon te huilen omdat ze niets kregen.

Het kopje koffie dat ik drink op het terras van het Mountain View Hotel smaakt heel bijzonder. Ik proef de typische Vietnamese koffiebonen en het brengt de herinneringen aan mijn reis van zes jaar geleden levendig terug. De rieten punthoedjes, de markten, de gevarieerdheid aan groenten, fruit en levende en dode handel. Het voelt alsof ik nog iets afmaak, want dit gedeelte van het land heb ik toen niet bezocht. Kuddetoerist of niet: het was voor mij een heel bijzondere reis. Alleen al omdat ik er zes vrienden aan heb overgehouden!
Het kwam toen erg goed uit om met een reisorganisatie op pad te gaan. Ik was net weer alleen, en al mijn vriendinnen hadden hun vakanties al gepland. Het voelde erg veilig. Ik was nog nooit in Azië geweest. Een collega, die ook single is, zei tegen mij: “Ik werk het hele jaar hard, en moet alles altijd alleen bedenken en doen. Als ik op vakantie ben, wil ik dat eens even niet. Dan wil ik dat alles voor me bedacht en geregeld wordt. En ik ben bereid daar goed voor te betalen.”
De gids regelde inderdaad alles. Hotels, treinplaatsen en excursies waren geboekt. Ze wist de mooiste plekjes, de leukste straatjes en de lekkerste restaurantjes. Ik heb nog nooit elke dag zo lekker gegeten als tijdens die reis. Ze vertelde de mooiste legendes tijdens de busritten, en ik had alle tijd om een heel dagboek vol te schrijven. Maar, ik heb tijdens die reis niet één woord Vietnamees geleerd. Ik schrok toen we in de laatste week opeens noedelsoep voor ontbijt kregen. En er was geen tijd in het schema om eens een extra dagje ergens te blijven of om van de route af te wijken.

En nu vraag je me of het leuker is om zo te reizen zoals we nu doen? Ja, natuurlijk is het dat! We leven veel meer zoals de mensen in de landen waar we doorheen fietsen leven. Eindigen we de dag in een klein plaatsje, dan overnachten we in een eenvoudig hotelletje en nemen we genoegen met een hurk WC en een koude mandie. Of als er helemaal geen accommodatie is slapen we in een tempel, op een politiebureau of zetten we de tent op. We kijken wat de mensen in het stalletje op de hoek eten en wijzen aan wat ons lekker lijkt. Een paar dagen later laven we ons wel weer aan een heet bad, een zacht bed en toast met jam. We leren elke dag een of twee woorden, en weten hoe we moeten tellen in de lokale taal. We leren de plaatselijke gewoontes. We zweten als de zon schijnt, we worden nat als het regent, we worden vies als de weg geen asfalt heeft, we worden onpasselijk als we langs een hoop rottend afval rijden en we worden blij als we weer een stalletje tegen komen met banaantjes…

Maar Eric, ik zou het niet zonder jou kunnen. Ik leer nog elke dag van je hoe je je’kunt handhaven in een vreemde cultuur. Ik leef mijn lang gekoesterde droom.

Carla


Gesprek

Het is heerlijk zoals Vietnamezen hun best doen om mij te begrijpen. Helaas zonder dat het daadwerkelijk lukt.
Bijvoorbeeld in het eettentje in Pa So. We bestuderen het menu.
“Grilled fish. Is that spicy?” vraagt Carla.
Het meisje kijkt haar aandachtig aan en zegt: “Yes.”
“No, dat wil ik dan niet.” en Carla kijkt nog even verder.
“Fried fish. Spicy?”
De Vietnamese hersenen gaan werken zoals ze altijd werken. Dat wil zeggen ze zullen er alles aan doen om te zorgen dat Carla niet teleurgesteld wordt. Op het vorige
antwoord kwam een duidelijke teleurgesteld ‘no’, dus nu moet er een ‘yes’ komen.

Na een lange denkpauze zegt het meisje: “No!”.
“Yes, doe mij die dan maar”, en het meisje haalt opgelucht adem. Dat de vis toch scherp is, dat is van latere zorg.

In het hotel hebben wij, zoals gebruikelijk in Vietnam, onze paspoorten afgegeven, zodat die aan de politie getoond kunnen worden. Ik vraag de volgende middag of
ze al terug zijn: “You have passport?”
“Yes, yes.”
“Kan ik dan het hotel betalen?”
“Yes.”
Hierna volgt er geen hand die naar de lade gaat waar ze in horen te liggen, maar blijft de schattige receptioniste mij met haar grote zwarte ogen aanstaren.
Ik wijs op de lade en zeg nog eens: “Passport?”
“Yes”, zegt ze glimlachend, maar verder geen actie.
Met mijn handen trek ik een rechthoek en zeg: “Passport”
en haal geld tevoorschijn. Het balletje valt.
“Later. Evening. 9.00 AM.”
“PM, I hope?” Want AM is ’s ochtends, en dan zijn we al vertrokken.
“Yes, yes.”
Ik laat het hier verder bij en sluit af met een duidelijk gebaar.

Ik ga over op mijn tweede vraag. Ik wil karton hebben om over de fietsen in de taxi te leggen.
“You have cardboard?”
“Yes, yes.” Stoïcijns kijkt de lieve schat mij aan.
Ik haal diep adem en tel tot tien. Dan herhaal ik mijn vraag nog eens.
Alsof ze het opperste geluk heeft gevonden in een Engels gesprek met mij, zegt ze verrukt: “Yes. Evening. 9.00 AM.”
Ik slaak een diepe zicht, dat was volgens mij toch echt het vorige gesprek. Ik wijs naar een doos met flessen water. Ik klop op het karton en zeg: “Cardboard.
You have?”
“Yes, you take! One bottle, sixthousand Dong”, zegt ze opgelucht dat ze het gesnapt heeft.
“No. No water… Cardboard!”
“No problem. Tonight. 9 AM.”
Dan valt bij mij het balletje. In Vietnam spreken ze de ‘r’ en de ‘s’ bijna niet uit. Het Engelse woord passport klinkt dan als ‘papòòt.’ Het Engelse woord cardboard klinkt dan als ‘cabòòd’.
En dat lijkt op elkaar. Zeker als je tegenover een reusachtige kerel staat die de tijd neemt om jou je Engels te laten oefenen. Ach, zelden ben ik zo veel slecht Engels-sprekende mensen tegengekomen die het zo goed menen. Het stelt ons geduld
danig op de proef.

Eric


Marktdag in Vietnam

In Vietnam zijn veel markten. Carla als vegetarier loopt altijd snel voorbij de vleesafdeling.
Nee, zij vind de groenteafdeling veel kleurrijker. Hier staat een fotoimpressie van wat je zoal vindt op de marktjes.



Mastodont

Ik voel mij hier in Vietnam een mastodont. Krom voorovergebogen wandel ik tegen een berg op in een traag tempo en banjer overal doorheen met mijn schoenmaat 44. Met mijn lange lijf bots ik soms tegen een tak aan die ik niet opmerk omdat ik te veel naar de grond kijk. Ik ben dermate gedegenereerd dat mijn ogen hun aandacht moeilijk kunnen verdelen tussen het olifantenpaadje en het prachtige berglandschap. Als ik een huis binnenloop, stoot ik mijn hoofd tegen de deurpost. Ja, ik ga hier in Vietnam letterlijk gebukt door het leven. Dat ik groot ben vinden de Vietnamese vrouwen maar heel bijzonder! Ze kijken naar mij op alsof ze een reus zien. En als ik mij twee dagen niet geschoren heb, vinden ze die barbaarse haren op mijn kin maar wat interessant.


Ook tijdens het eten voel ik mij een wildeman. Ik kan erg goed overweg met drumstokken, maar het eten met chopsticks blijft lastig. Zeker die laatste rijstkorrels in het kommetje. Als de tafel afgeruimd wordt, kun je op het tafelblad precies zien wat ik gegeten heb.

We ontbijten vaak met ‘pho’: noedelsoep. Ik til een bundel noedels uit de soep met mijn stokjes en duw de kluwen in mijn mond. De slierten die nog uit mijn mond hangen, bijt ik af. Het resultaat is dat ik uiteindelijk allemaal vermicellisliertjes over heb.

De vietnamezen doen dat veel handiger; ze slurpen de noedels gewoon in één keer naar binnen. Het ziet er niet zo netjes uit, maar het is wel de beste manier. Behalve voor de oerman Eric Schuijt. Als ik dat probeer, slingeren de noedelslierten alle kanten op en spetteren ze alles onder de vettige bouillon. Is het gek dat ik mij hier een prehistorisch dier voel?
Ook op een subtieler niveau verslaan de Vietnamezen mij met vlag en wimpel.

Na het eten veeg ik mijn tong aan de binnenkant van mijn mond langs de voorkant van mijn tanden, om een stukje rijst er tussenuit te halen. Binnen tien seconden zet een lachend meisje tandenstokers voor mij neer. En passant haalt ze snel de stokjes uit mijn kommetje, omdat die er rechtop in staan. Zo staan namelijk altijd de wierookstokjes die in schalen voor de voorouders worden gebrand en dat is een teken van de dood.
Oh jee, er is geen suiker meer voor bij de thee. Snel loopt ze naar een kruideniertje en haalt het daar voor ons. Er worden twee gebakken visjes gebracht, maar die haalt ze meteen weer weg. Verbaasd kijken Carla en ik elkaar aan en wachten geduldig af. Ah, kijk daar zijn ze weer. Dit keer met verse korianderblaadjes erop.

Vanwege de visa-perikelen, moeten we ons -erg strakke- schema aanpassen en nemen een taxi naar Mai Chau. De taxichauffeur legt voorzichtig mijn Koga neer en stopt overal karton tussen. Daarna volgt een laag karton en komt Carla’s Koga er bovenop. Met geduld puzzelt hij de elf fietstassen overal tussen en vraagt bij iedere tas of het ‘ok’ is. Zo stouwt hij alles met respect voor onze spullen in de achterbak. Al met al duurt het inladen een klein uur en ligt alles schuifvast en krasvrij achterin de Toyota Corolla.

Toch heeft mijn weinig subtiele aard ook zijn voordelen. Zeker als het om eten gaat kan ik direct zijn. Nee, géén pepers door mijn gebakken groente! Nee, geen water uit de kan, maar uit de fles! Nee, geen hart en lever! En nee, zeker geen hond! En: Ja, wel twee gebakken eitjes.

Maar toch heeft deze mastodont iets geleerd van zijn vorige reizen. Ik kan direct zijn, maar ik doe het met respect voor de ander. En uiteraard met een gulle lach. Die doet wonderen. 🙂

Eric



Bergen en dalen

“Wauw, wat is het mooi, maar wat is het zwaar fietsen zeg!”
“Hier in noord Vietnam fiets je van vallei naar vallei, in plaats van door de bergen”, zei Eric vandaag.
“Hoe bedoel je dat precies? We fietsen toch door de bergen of niet soms?”
“Meestal volgt de weg een dal waar een rivier door heen stroomt, en loopt de weg min of meer met de rivier mee. Maar hier gaat de weg constant van de ene vallei naar de andere, dus over de bergruggen heen. Daardoor zitten er veel beklimmingen en afdalingen in”.
Sinds we in Vietnam zijn, zijn we alleen maar aan het klimmen, of dalen. Zelfs als de weg wel door een rivierdal loopt, klimt de weg een aantal keren tot wel 200 meter boven de bedding. We, of eigenlijk moet ik zeggen: ik, haal met moeite 75 kilometer per dag. Eric staat vaak op mij te wachten. We staan voor dag en dauw op en komen pas bij schemer bij het volgende guesthouse aan.

Maar al die moeite wordt wel met heel veel moois beloond.
De bergen rijzen elegant, zeer steil vanuit het dal omhoog, tot aan de toppen met talloze varianten groen begroeid, Piramide-achtige bulten geven valleien een surrealistisch aanzien waardoor ze zo uit The Lord of the Rings zouden kunnen zijn gekomen. We zien veel mensen van verschillende bergstammen die in hun kleurrijke kledendrachten naar de weg zijn gekomen om hun waren te verkopen. Huisjes van hout of bamboe op palen staan gecamoufleerd tussen het groen op de hellingen. We moeten om de haverklap uitwijken
voor scharrelende kippen, wroetende hangbuik zwijnen en lome karbouwen.
Kinderen en volwassenen roepen al van ver “Hello” naar ons en lachen verbaasd als ze van ons de Vietnamese begroeting: “Sin tjouw” terug krijgen.
Helaas willen veel van die kleurrijke mensen niet gefotografeerd worden. Velen van hen denken dat je hun geest daarmee meeneemt en zijn daarom bang van de camera.
Anderen vinden het wel leuk gelukkig, vooral als ze zichzelf daarna op het schermpje van de digitale camera kunnen bekijken.
Nee, noord Vietnam is heel anders dan de drukbevolkte gebieden langs de kust, waar mijn reis van zes jaar geleden voornamelijk langs ging.

Vanaf Mai Chau naar de grens met Laos gaat de weg gelukkig wel voor een groot deel langs verschillende rivieren. Regelmatig fietsen we door brede, vlakke valleien. Slechts enkele malen zoekt de weg het hogerop. Langs rivieren heeft zich vaak handel en bedrijvigheid geconcentreerd. Er is daardoor altijd veel te zien en te ontdekken. Zo weten we nu tenminste waar de eetstokjes vandaan komen.

 

Ondanks de bedrijvigheid is er weinig tot geen accommodatie te vinden langs de route, en komt de tent goed van pas. Met permissie van de eigenaar overnachten we op een droog rijstterras, naast een watervalletje.