Langs de oevers van de Mekong (Thailand, Laos, Cambodja en Vietnam)

Hier kun je stukjes lezen over onze reis van eind 2017.

Dit is de route:


Mekong 1: De Koning is dood.

We zijn aangekomen in Udon Thani, gelegen in Noordoost Thailand. Vroeger was hier een Amerikaanse legerbasis toen de Amerikanen hun zoveelste zinloze oorlog in een ander land uitvochten. Als de Amerikanen geen bommen boven Vietnam dropten, of wat er van over was boven Laos, zochten ze hun vertier in Udon Thani.

Er zijn nog steeds veel bars die zich op de ‘Falangs’ richten, zij het naast gepensioneerde soldaten ook veel Duitsers die een ranke Thaise dame aan de haak geslagen hebben.
Een bejaarde Amerikaan stopt met zijn auto en roept naar ons: “Hey you! Where do you come from?”
“We are from the Netherlands!”
“Oh, I know where that is. I have been there!”
“Really?”
“Yes, it is high in de mountains in Colorado.” Trots kijkt hij naar zijn Thaise vrouw dat hij weet waar The Netherlands ligt.
“Yes, and you have the Trump Towers and we have Lee Towers”, grap ik.
Carla vindt het minder grappig: “The Netherlands means low-lands, so why you think it is in the mountains? The Netherlands is a country in Europe.”
Hij rijdt snel verder.

Ik geniet vooral van het fietsen omdat ik dan makkelijk contact maak met mensen. Zoals de bovenstaande Amerikaan.
In sommige landen zijn de inwoners leuker dan elders. Vooral in Turkije, Bolivia, Malawi en Thailand zijn ze echt vriendelijk. Kinderen giechelen als wij voorbij fietsen. Een vrouw roept als één woord: “Whatiesyourname?” Als ik terugroep: “Eric”, slaakt ze van schrik een kreet omdat ik antwoord geef. En dat had ze niet verwacht. Tijdens een pauze plukt een oudere dame aan mijn blonde beenharen, want ze vindt maar vreemd zo’n vachtje.
Wij fietsen samen met onze vriend Nicholas die Thais en Engels is. Als kinderen ons gedag zeggen, laat hij niet blijken vloeiend Thais te spreken. Hij vertaalt wat de kinderen zeggen:
“Kijk die rare Falangs met hun blote benen. Zullen we naar ze toe gaan en proberen Engels met hun te spreken? Ja, maar ik durf niet. Jij wel? Nee, want misschien spreken ze geen Engels.”
Uiteindelijk gaan ze school-Engels met elkaar spreken en lachen ze elkaar uit over hun slechte uitspraak.

De oprechte lach van de peuters als ze ons zien, vormt een schril contrast met Dé gebeurtenis van het jaar.

Koning Rama IX (ook wel Bhumibol genoemd) is een jaar geleden overleden. Een jaar lang is Thailand in rouw geweest om de populaire koning. Daardoor zijn alle festivals en andere grote feesten uitgesteld. Vandaag wordt de koning gecremeerd en is alles gesloten. De zeer indrukwekkende ceremonie wordt live op alle tv zenders uitgezonden. Hij vindt plaats bij de Wat Phra Keo en het koninklijk paleis in Bangkok. Op het naastgelegen grasveld hebben ze in een jaar tijd een prachtige tempel met crematie-oven gebouwd. Er zijn meer dan één miljoen toeschouwers die uren hebben staan wachten. En dan duurt de ceremonie ook nog eens van 7 uur ’s ochtends tot 11 uur ’s avonds. We zien rituelen die voor het laatst 70 jaar geleden zijn gehouden, zolang heeft hij geregeerd.

Alles is tot op de seconde en centimeter vastgelegd. De fabelachtige mooie kleding, de bijna buitenaardse choreografie en mannen die uit eerbied op hun knieën rondschuifelen. De monniken, die een belangrijke plaats innemen in Thailand, nemen ook deel aan het schouwsspel. De aanbidding van de aanwezige en nieuwe koning Rama X kent geen grenzen. Hij wordt bijna als een godheid beschouwd en een grotere afstand tussen een koning en de gewone man is niet denkbaar. Dan denk ik terug aan het recente bezoek van Koning Willem Alexander aan mijn winkeltje en dat ik nog heb gevraagd of hij een fiets nodig heeft.
In Thailand zou dat ondenkbaar zijn. Als ik Thais was geweest, had ik op mijn knieën moeten zakken, had ik het wai-gebaar (bidgebaar) moet maken en na afloop achteruit op mijn knieën moeten kruipen. Ik had ook gekleed volgens het Thaise protocol moeten zijn.

Die strenge regels merken we als wij de plaatselijke crematiebijeenkomst bij een Wat (boeddhistische tempel) bezoeken.
We wisten al dat wij in het zwart gekleed moesten gaan en onze benen moesten bedekken. Wij lopen tussen twee rijen van tien man politiemannen, militairen, ambtenaren en leraren door die ons minutieus bekijken. Ik moet drie keer laten zien dat ik water in mijn bidon heb. Mijn zwarte T-shirt mag niet los over mijn broek hangen, dus die moet ik mijn broek stoppen. En Nicholas moet zijn oorringtjes uitdoen.
Maar dan worden we ook met alle egards behandeld. Op het terrein staan duizenden stoelen waar bezoekers de uitzending kunnen volgen. Tegen de tijd dat wij terug gaan naar ons guesthouse, staat bij de ingang inmiddels een rij van honderden mensen.

Als we de televisie aanzetten, blijkt dat het aansteken van het vuur niet wordt uitgezonden. Erg mooi om dat zo te doen. Van Nicholas hoorden we later dat op dat moment alle bezoekers moesten huilen. Wow, wat een verering en wat een liefde voor een koning.

De dag na de crematie valt ons op dat in ieder stadje wel een crematie is. Want het was verboden om dat vlak voor de crematie van Koning Rama IX te doen. Tevens zien we opeens het staatsportret van de nieuwe koning in de kleren die passen bij het koningschap. Ik merk op dat er iets niet aan de foto klopt. Tijdens de crematie was het haar van Koning Rama X grijs en op alle foto’s is zijn haar opeens zwart.
Blijkbaar heeft men een oude foto genomen en die over een recente foto heen gefotoshopt.
Zo was dat ook bij de oude koning. Je zag hem altijd met zwart haar, maar hij had al jaren grijs haar.
Een paar dagen later zien koning Rama X weer in zijn koningsmantel, maar het hoofd van een twintigjarige.

Nu treedt een nieuwe periode in die heel spannend is om te volgen. De 66-jarige Koning Rama X woont namelijk in München in Duitsland en kwam alleen in Thailand als dat echt nodig was. Als hij in München ergens ging eten, werd het hele restaurant afgehuurd. Hij is vaak gesignaleerd in een Biergarten, terwijl zijn personeel letterlijk om hem heen kroop. Hij had tientallen lijfwachten en als hij weg was, dan stonden op zijn privé parkeerplaats bij het vliegveld dertig auto’s geparkeerd.

Er wordt heel veel over hem geroddeld en of dat hij in Duitsland blijft wonen en alleen naar Thailand komt wanneer dat nodig is. En er doen allerlei bizarre verhalen over Koning Rama X de ronde, die ik niet kan opschrijven, omdat dit strafbaar is in Thailand. Dus dat doe ik dan ook niet. Want dat ik weer eens terug wil naar Thailand dat weet ik zeker.

Eric

 

Oh ja, op Facebook plaats ik tijdens onze reis pakweg iedere twee dagen een fotoraadsel. Hieronder zie je er een paar. Enig wat het is, wat er staat of wat het betekent?

 

 

 


 

Mekong 2: Vriendschap

“Zo goed om je weer te zien!”

“Dat is wederzijds”, zegt Nicholas, als we hem na drie jaar weerzien in Udon Thani, Thailand.

Drie jaar geleden ontmoetten we hem en zijn fietsmaatje Rayward bij het oversteken van de grens van Noordoost India en Myanmar. Zij waren onderweg van Londen naar Bangkok, naar huis dus.

Zie het reisverslag ‘De Ontbrekende schakel‘, of de video documentaire

Het klikte zo goed dat we min of meer de hele reis verder met z’n vieren hebben gefietst.

Vandaar dat we, toen de plannen om deze reis langs de Mekong te gaan maken vorm begonnen te krijgen, we hen gemaild hebben of ze zin hadden om het stuk in Thailand met ons mee te fietsen. En zodoende ontmoeten we Nicholas in Udon Thani. We pakken de vriendschapsdraad na drie jaar moeiteloos weer op.

Nicholas kent de streek waar we doorheen fietsen eigenlijk ook niet, dus hij is toerist in eigen land en vindt dat net zo leuk als wij. Wat het voor ons heel leuk maakt is dat hij als tolk kan optreden. Vooral als we ergens iets meer over willen weten, een vraag hebben, of gewoon bij het bestellen van eten.

Meestal staan we om half zeven op en vertrekken een uur later nadat we alle tassen op de fietsen hebben geladen. We gaan dan op zoek naar een ontbijtadresje. Nicholas rijdt dan meestal voorop omdat hij precies kan lezen waar wat te krijgen is. Soms eten we noodelsoep, dan weer rijst met een gebakken eitje, maar wil je écht Thais ontbijten dan ga je op zoek naar ‘porridge’, een hartige rijstepap. Zo’n ontbijt kost meestal 40 Bath, zo’n € 1,20.

Voor wat betreft lunch en avondeten bleven we eerder een beetje hangen in dezelfde dingen, rijst- en noodelgerechten. Maar Nicholas kan bij de betere restaurants aangeven wat er voor speciaals op de kaart staat. Daardoor eten we een paar keer heel bijzonder. Daar hangt natuurlijk wel een ‘prijskaartje’ aan: deze maaltijd kostte bijvoorbeeld 1.016 Bath, zo’n € 27,-… Met z’n drieën hè….


Overnachten is ook nog steeds heel goedkoop in deze hoek van Thailand. Voor 300 à 400 Bath
(€ 9,- tot € 12,-) heb je al een prima tweepersoonskamer. Zie daar het voordeel van een sterke Euro.

De eerste dag fietsen we pal naar het noorden, door kleine dorpjes en rijstvelden, tot we na 70 km in Nong Khai bij de Mekong komen. Daar blijven we een dag omdat het de dag van de crematie van de koning is. Nicholas kan uitleggen wat er allemaal gebeurt en wat alles betekent. Maar daarover heeft Eric hiervoor al geschreven.

Beeldenpark

In de ochtend brengen we eerst een bezoek aan een boeddhistisch beeldenpark. In enorme betonnen beelden wordt een lokaal verhaal weergegeven maar ook verhalen uit het leven van de Boeddha en uit de hindoe godsdienst. Zeer indrukwekkend.
Om aan te geven hoe groot de beelden zijn zie je mij staan bij het beeld met de drakenkoppen. De rode pijl geeft aan waar ik sta en hoe klein ik ben ten opzichte van het beeld. Bij elk beeld hoort een lang verhaal, te lang om hier te schrijven, maar het beeld onder de drakenkoppen is niet de Boeddha, maar een hindoe god. Het liggende beeld met de lange staart stelt een zonsverduistering voor: de maan eet de zon op.

Leven langs de Mekong

De dagen erna maken we kennis met het leven langs de Thaise kant van de Mekong. Het is heel frappant: het doet ons erg denken aan het leven op het platteland van Myanmar, waar onze eerste gezamenlijke reis dus doorheen ging. En het doet Eric en Nicholas ook denken aan het Thailand van 30 jaar geleden. Veel waterbuffels, houten huizen op palen en de rijst wordt nog met de hand geoogst. We zien vooral kleinschalige landbouw, visserij en viskwekerij.

Wat ons opvalt, is dat er zo weinig scheepvaartverkeer op de rivier is. Als Nicholas ernaar vraagt bij een restauranthouder is het antwoord:
“Vroeger stond het water in het droge seizoen veel hoger en was hier veel meer scheepvaartverkeer, maar sinds de Chinezen stroomopwaarts dammen in de rivier hebben gemaakt is het waterpeil veel lager en kunnen hier geen grote boten meer komen. Alleen kleine vissersbootjes en soms wat vrachtbootjes over en weer naar Laos, maar dat is het wel”.

We zijn geschokt. Dat het zomaar mogelijk is dat een land zo’n ingrijpende verandering in een rivier aanbrengt dat vervolgens in het volgende land waar de rivier door heen stroomt een ramp veroorzaakt. We worden nieuwsgierig en na wat googelen komen we tot de ontdekking dat het niet één dam is, maar meerdere, en dat óók Laos bezig is met het plannen van dammen. De impact voor mens en dier rondom de rivier is enorm. En tegen de tijd dat de rivier haar delta in Vietnam bereikt is er straks bijna helemaal geen water meer over… Lees daar hier meer over.

Carla


Naga


Misschien heb je hem wel eens in de winkel gezien? Zo niet, kijk dan als je weer eens bij ons bent (om mijn volgende vakantie te financieren) op de kast met landkaarten. Daar zie je bovenstaande foto staan.
Of anders ken je deze reusachtige vis wel van de boeddhistische tempels in Thailand en Laos. Of misschien zelfs van Hindoetempels in India.
De vis die je op de foto ziet is een Naga.

Een Naga is een grote slang die zijn lichaam voor de helft een menselijk uiterlijk kan geven. Ja, soms zelfs als mens met zeven slangenkoppen. Als ze boos worden kunnen ze je doden, maar als ze je aardig vinden kunnen ze je belonen met edelstenen.

De Mekong waar we langs fietsen is volgens de boeddhisten in Laos ontstaan omdat er een reusachtige Naga voorbij kwam kronkelen en zo de rivierbedding creëerde. Uiteindelijk dook hij na Cambodja in Vietnam de Zuid-Chinese zee in.

In het Thaise Nong Kai waar we doorfietsen gelooft men zelfs dat er daar onder de rivier een groot Naga paleis is. We zijn te laat om het feest mee te maken dat één keer per jaar wordt gehouden. Honderdduizenden mensen komen dan kijken naar de Naga’s.
Dat verklaart ook dat wij duizenden bankjes zien staan langs de oever.
Nicholas legt uit dat ze met de grote gong en veel herrie de Naga’s boven water proberen te krijgen. Als drummer kan ik het niet laten en geef een ferme mep op de reusachtige gong. Het geluid gaat heel diep tot de allerlaagste frequenties. Ik voel het zelfs in mijn buik.

Vanuit mijn oude metier (geluidstechniek) leg ik Nicholas uit dat lage frequenties overal doorheen dringen en zeer ver kunnen reiken. Het zou dus best wel kunnen dat Naga’s van ver af uit hun hybernatie worden gewekt en hier naartoe zwemmen.

De Naga’s worden echter nooit meer gezien, maar wel lichtgevende ballen die bij zonsondergang uit de rivier opstijgen. De vuurballen worden ter ere van Boeddha door de Naga’s de menselijke wereld ingebracht. Maar het ene jaar is het verschijnsel wat heftiger en het andere jaar nauwelijks zichtbaar.

Tja, en dan die foto. Volgens het onderschrift is hij in 1973 genomen. Op de foto staan Amerikaanse soldaten die hem gevangen hebben en maar liefst dertien soldaten zijn er nodig om de ‘Queen of Naga’s’ van 42 meter lang op te tillen.
Zouden er nog Naga’s zijn? Door het indammen van de Mekong in China zijn er al bijna geen grote vissen meer. Er schijnen nog een paar zogenaamde Irrawaddy dolfijnen te zijn, maar die zijn voor het laatst bij de grens van Laos en Cambodja gesignaleerd. We spreken af dat we daar bij de vissers gaan informeren en kijken of we ze nog kunnen bekijken. Jaren geleden hebben we bij de Indiase Brahmaputra rivier ernaar uitgekeken, maar daarvoor waren we al te laat.

En hoe zit dat met die Naga? Is het echt of is het een fantasie? Als mensen diep in het bestaan van de Naga geloven, dan zou het jammer zijn als het bestaan van deze reusachtige vis wetenschappelijk wordt ontkracht. Toch?

Eric


In Laos

Op zich gaat de grensovergang gemoedelijk. We halen onze uitreisstempels en wachten op de bus waarmee we de Mekong-brug over moeten, want we mogen de grens niet fietsend oversteken. Maar de eerste bus die aankomt, blijkt helemaal vol te zijn. We kunnen er met geen mogelijkheid meer bij met onze fietsen en bagage. We moeten een uur wachten op de volgende. Dat is Eric’s eer te na.

“Misschien kun je vragen aan die aardige douaniere of we ook met een pick-up truck de brug over mogen. En als jij het vraagt mag het misschien eerder dan wanneer ik het doe”.

Als ik de situatie uitleg loopt de douaniere eerst naar de buschauffeur. Ze vraagt hoe het zit met de bus en komt dan naar mij:

“Ja, de bus in inderdaad vol. Jullie moeten met de volgende bus”.

“Maar dat was niet mijn vraag. Ik vroeg u of het ook goed is dat we met een pick-up truck de brug over gaan”. Ik wijs naar de rij auto’s die bij het douane loket staan. Vier van de vijf zijn pick-ups.

Dan moet ze lachen en denkt even diep na en geeft ze toestemming.

“Khaop khun kha”, “Thank you!’

Dan loop ik naar de eigenaar, een jonge succesvolle Laotiaan, van een grote pick-up en vraag of we met hem mee mogen rijden over de brug omdat de bus vol is. Geen enkel probleem.
We zetten de fietsen rechtop in de laadbak, als de klep dicht is staan ze helemaal klem, en gooien de tassen erbij. Heel luxe rijden we dus de brug over en laden de hele boel vervolgens weer uit. We kopen een visum (altijd pasfoto’s bij je hebben) en laten ons paspoort stempelen. We zijn in Laos!

Het is even wennen, die eerste dag.
Niet zozeer de taal, want die is verwant aan het Thais, maar het is een stuk warmer aan de Laotiaanse kant van de Mekong, waarschijnlijk door de bergen die de wind tegenhouden. Het omrekenen van de Laotiaanse munteenheid, de Kip, naar Euro’s, Dollars en zelfs naar Thaise Bath, geeft in het begin nogal wat verwarring. Eric pint 1,5 miljoen Kip. Dat is dus € 150,-. Er zijn briefjes van 1000, van 10000, van 100000. Voor je het weet geef je een ton te veel uit… Nou is dat niet zo’n super grote ramp want dat is omgerekend ‘maar’ € 10,-, maar toch… Wat een gedoe.
En we missen Nicholas natuurlijk, zowel als vriemd als tolk. Hij fietst vanaf de grens in drie dagen terug naar Udon Thani.

De eerste tien kilometer fietsen we over een verschrikkelijk drukke weg. Al het vrachtverkeer dat over de brug gekomen is raast langs ons. En er zijn niet zulke mooie vluchtstroken als in Thailand waar we over kunnen fietsen. Gelukkig kunnen we na tien kilometer afslaan en weer langs de Mekong rijden over een rustigere weg. Overal horen we: “Falang, Falang”, wat ‘Buitenlander’ betekent, gevolgd door: “Sabaidee!”, wat ‘Hallo’ betekent, en een stralende lach. We zijn een bezienswaardigheid voor de mensen, en vooral voor de kinderen. Oprecht vragen we ons af waarom men ons zo enthousiast begroet want we merken niets van bijbedoelingen. Maar waar komt die immens brede lach dan vandaan? Wie het weet mag het zeggen.

Het leuke van Laos is ook dat je er soms brood kunt krijgen in de vorm van een kleine baguette. Kan niet anders dan een overblijfsel van het Frans-koloniale verleden van Laos. Zo zie je in de grotere plaatsen bij huizen regelmatig louvredeuren en -luiken en bij overheidsgebouwen staat de functie vaak ook in het Frans aangegeven.
Maar het blijft natuurlijk wel Azië, dus of je nou in een klein dorpje of in een grotere plaats als Thakhek of Savannakhet overnacht: je wordt steevast gewekt met het gekraai van hanen en de geur van vuurtjes.

Bun Awk Phansa

In Thakhek, de eerste plaats waar we verblijven, wordt, zoals Nicholas al had voorzien, het Bun Awk Phansa gevierd. Dat is gelijk aan het Loy Krathong festival wat eind oktober/begin november bij volle maan in Thailand gevierd wordt. Men viert het einde van de periode van drie maanden waarin door hevige regenval vaak overstromingen plaatsvinden. Het is na die periode overwegend helder weer en een aangename temperatuur.
Net als de Thai vieren de Laotianen dit feest door na zonsondergang bootjes van bananenbladeren, versierd met bloemen, wierrookstaafjes en een kaars, de rivier af te laten drijven.
Langs de boulevard staan tientallen stalletjes die de bananenblad bootjes in verschillende typen en maten verkopen. Tegenover de grote Wat (tempel) aan de Mekong voert een stenen trap met aan weerszijden enorme groen en geel geschilderde Naga’s naar de oever. Daar worden de wierrook staafjes en het kaarsje aangestoken, en een gebedje gepreveld. Vervolgens wordt het bootje overhandigd aan een van de kinderen die tot hun middel in de Mekong staan en die ze vervolgens iets uit de kant te water laten. De kinderen krijgen bij ieder bootje een beetje geld toegestopt.

Niet alleen worden er bananenbootjes de Mekong opgestuurd. Er gaan ook talloze wensballonnen de lucht in. Het is een bijzonder gezicht en leuk om mee te maken: al die honderden dobberende verlichte bootjes de rivier af te zien drijven en de wensballonnen erboven. En bijzonder om te zien dat ook zoveel jonge mensen aan deze traditie mee doen.

 

‘Heuan Hin’ Khmer tempeltje

Als we vanaf Savannakhet verder naar het zuiden fietsen, kunnen we een prachtige onverharde weg vlak langs de Mekong nemen.
Al een paar keer hebben we een bord met ‘Stone House‘ erop gezien. In ons gidsje lezen we dat daarmee de ruïne van Heuan Hin, wat ‘Stenen Huis’ betekent, bedoeld wordt. Het is een tempeltje uit de tijd dat dit gebied tot de Cham of Khmer koninkrijken behoorde, gedateerd 553 – 700 n. Chr.

Eric fietst er al voorbij. Het zal volgens hem wel weer een ondefinieerbaar hoop stenen zijn.

“Het is maar 500 meter van de weg af. Zullen we toch even kijken”, roep ik.

En daar krijgen we geen spijt van. Het tempeltje blijkt nog steeds gebruikt te worden als plaats van offeren en gebed. Er staan een paar prachtige oude beeldjes. Wat ze precies betekenen weet ik niet. Kijk zelf maar. De meesten zullen wel de Boeddha voorstellen, maar er is er ook een van een soort paard.

Een mooie opmaat naar Angkor Wat

 


Carla


Corruptie of belasting?

 

In een restaurant raak ik in gesprek met een Laotiaanse ondernemer. Hij klaagt dat hij steekpenningen moet betalen om de bouw van een bedrijfspand of het importeren van goederen sneller voor elkaar te krijgen.

Ik vraag: “Kun je een voorbeeld geven?”

Hij verzucht: “Toen ik een magazijn wilde bouwen op een plot, duurde het heel lang voordat ik bericht kreeg dat de bouwaanvraag binnen was. Pas toen ik vroeg welke opties er waren om het proces sneller te laten verlopen, kreeg ik te horen dat een cadeau voor de ambtenaar en zijn baas zou helpen. Ik gaf hem een envelopje en twee dagen later was de aanvraag goedgekeurd.”

Hij neemt een slok van zijn Beer Lao en vervolgt: “Ook toen ik werd aangehouden wegens te snel rijden kon ik kiezen: óf mee naar het bureau óf de agent wat geld toesteken. Nu verdienen agenten heel weinig, dus moeten ze wel cadeautjes aannemen om het hoofd boven water te houden.”

 

Ik leg uit: “In Nederland is bij mijn weten geen of weinig corruptie. Maar we betalen wel belastingen die eindeloos schijnen te zijn.”

Op zijn beurt vraagt hij of ik een voorbeeld kan geven.
“Stel ik verkoop een fietsonderdeel voor 121 euro. Van die 121 euro moet ik 21% omzetbelasting afdragen, dus blijft er 100 euro over. Daar gaat de inkoop van 70 euro vanaf, dus resteert een winst van 30 euro. Daar moet ik dan eerst al mijn kosten van betalen zoals mijn eigen salaris, het salaris van mijn personeel, huur van de winkel enzovoort. Nou, dan blijft er misschien nog 15 euro netto winst over.”

Omdat de Laotiaan zelf ondernemer is, ga ik nog even door met mijn uitleg. Uit ervaring weet ik dat mensen met een reguliere baan doorgaans minder kaas hebben gegeten van btw afdracht enz.

“Over die 15 euro moet ik 20% vennootschapsbelasting betalen, dus resteert 12 euro.
Als ik dan dividend aan mijzelf uitkeer moet daar 15% dividendbelasting vanaf, dus resteert 10 euro.
De divident wordt bij mijn inkomsten opgeteld en daarover moet ik dan 41% inkomstenbelasting over betalen. Dan blijft er dus uiteindelijk 6 euro over en heb ik over het verkochte fietsonderdeel al vijf keer belasting betaald voordat ik met het geld kan doen wat ik wil.”

Hij kijkt mij aan en knikt afkeurend.

Maar ik ben nog niet klaar: “Als ik dan iets koop in een winkel moet ik daarover ook weer belasting betalen. En verder moet ik over mijn spaargeld belasting betalen. Ik moet een premie betalen voor ziektekosten en waterschapsbelastingen om het water uit Nederland te houden. Ik betaal belastingen voor het huis dat ik bezit en nog eens belastingen voor datzelfde huis waarin ik woon. En omdat ik mijn huis verbouwd heb, moet ik daarover ook weer méér belasting betalen omdat de waarde is gestegen; erg onrechtvaardig.”

“Ik moet een soort huurbelasting betalen omdat ik een koophuis heb en geen huur betaal en ik ben verplicht om verschillende belastingen te betalen voor het gebruik van het elektriciteitsnet, voor de riolering en voor het drinkwaternet. Ik moet belasting voor de hoeveelheid gas en elektra de ik gebruik en voor het afval dat ik produceer. Ik betaal zogenaamd reinigingsrecht. En dan heb ik nog geluk dat ik geen auto rijd, want voor benzine en het gebruik van de wegen moet je ook flink betalen. Ik drink geen alcohol en rook niet. Dat scheelt mij weer veel accijns. Kortom in Nederland zijn ze erg goed om te rechtvaardigen waar je belasting voor moet betalen. Oh ja, zelfs na mijn dood komt de belastingdienst langs omdat ze een deel van mijn erfenis willen hebben.”

Hij is er helemaal stil van en zegt na even nadenken: “Zou je niet liever in Laos willen wonen?”

“Nee, want in Nederland zijn veel zaken goed geregeld; er is goede scholing, iedereen kan studeren en naar de dokter. Mensen die het minder goed hebben kunnen toch geld krijgen. De wegen zijn er erg goed en ambtenaren krijgen doorgaans goed betaald, dus is er geen noodzaak tot corruptie.”

Hij zucht: “Nou, als ik dat zo hoor dan blijf ik liever hier in Laos.”

“En ik in Nederland.”

Eric


Lekker anders

Na een hele saaie fietsdag, waarbij we geen glimp van de Mekong oppikken, komen we in het plaatsje Napong. Het plaatsje zelf stelt niet zoveel voor, maar vrijwel elke auto stopt er. Er zijn namelijk wel vijftig stalletjes waar ze allemaal lekkere dingen vers van de BBQ verkopen. Of je nou ’s morgens vroeg, midden op de dag of ’s avonds langs komt, je kunt er altijd iets lekkers van de gril krijgen. Ik noem: vis, kip, slang, kikker, sprinkhaan. Wij gruwen ervan, maar de Laotianen vinden het kennelijk een delicatesse, want de spiesen gaan als zoete broodjes over de toonbank.
Omdat wij in het plaatsje overnachten, zien wij wat meer dan de gemiddelde klant op doorreis. Als wij ’s avonds van ons guesthouse naar het BBQ circus, want zo mag je het wel noemen, lopen, komen we twee mensen met mijnwerkerslampen en vangnetjes tegen. Die zijn dus op kikker- en sprinkhanenjacht…

Als we de volgende dag verder fietsen, het Bolavenplateau op, komen we langs diverse stalletjes waar allemaal plastic zakjes hangen, zo op het eerste oog met een vloeistof erin.

“Eric, de zakjes bewegen”, roep ik naar Eric die er langsgefietst is.

“Kom, we gaan even terug hoor, want er zit iets in die zakjes”.

En ja hoor: er zitten levende kikkers, padden en slangen in de zakjes. Nou ja, hoe vers kun je het hebben. Zeker in dit klimaat…


Koffie

We rijden verder het Bolaven plateau op wat bekend staat om z’n koffieplantages. Ooit opgezet door Franse kolonisten, floreert de koffiehandel als nooit tevoren nu zij door lokale koffieboeren nieuw leven is ingeblazen. We zien voor het eerst enorme fabriekscomplexen waar op grote betonnen vloeren de koffiebonen liggen te drogen. Natuurlijk pikt de koffieboer ook een graantje mee van het koffietoerisme. Regelmatig zien we een ‘Koffieresort’. Daar kun je dus op de plantage overnachten en een rondleiding is inbegrepen.

Eric is geen koffie liefhebber. Het spul is te bitter voor hem, maar de geur kan hij wel waarderen. Daarentegen houd ik wel van koffie, maar ik ben niet kieskeurig en ook geen kenner.
Maar goed, nu we hier toch zijn wil ik wel een vleugje koffietoerisme meemaken en we stoppen dan ook bij een koffieboer die ons reisgidsje aanbeveelt. Tot onze verbazing moet we entree betalen voor het dorpje waar de koffieproeverij zich bevindt. Als we zeggen dat we alleen maar koffie willen drinken bij ‘Captain Hook’ mogen we na wat gemopper zonder te betalen verder.

Het is een mooi traditioneel dorpje, keurig aangeveegd, voor de toeristen waarschijnlijk, en de bevolking wijst ons uiterst vriendelijk de weg naar ‘Captain Hook’. Daar verwelkomt een aardige Laotiaanse mevrouw, die tien woorden Engels spreekt, ons. We bestellen een kopje ‘Bamboo coffee’. Ik denk dan gelijk aan de surrogaatkoffie uit de reformwinkel, maar daar heb ik het bij het verkeerde eind. Het blijkt koffie te zijn die door een bamboe filter drupt en die je uit een bamboe kopje drinkt…
Het duurt even voordat het water kookt, opgeschonken en doorgedruppeld is. Aan een andere tafel zit een lokaal gezelschap waarvan één man intens aan een bamboe pijp lurkt. Later zien we meer mensen rondlopen met deze pijpen. Ook op het marktje bij de weg zien we dat de vrouwen zulke pijpen roken. Het alternatief voor een sigaretje?
Het resultaat van de koffie ceremonie is erg teleurstellend. Drie slokjes lauw, ontzettend sterk bruin vocht wat ik voor de beleefdheid opdrink, maar het is wat mij betreft geen prikkel om in het vervolg Lao koffie te kopen.
Helaas is de eigenaar er niet en de koffiedame kent te weinig Engels om ons iets meer over het product te vertellen. Wel laat ze ons een koffieplant zien met bijna rijpe bonen eraan, dus hierna kunnen we ze in ieder geval herkennen als we verder fietsen.

De entreeprijs voor het dorpje blijkt voor verdere ontwikkeling van het dorpje en de school te zijn, dus die betalen we achteraf toch maar.

Rechts het bamboe koffiezet setje

Pakse

De tweede stad van Laos wordt doorkruist door een enorme hoofdweg met zes rijbanen. Niet erg gezellig maar achter de weg bevinden zich de gezellige markt-achtige buurtjes waar je voor van alles en nog wat terecht kunt.

We brengen een bezoek aan het grote Boeddha beeld op de berg die over de Mekong kijkt, en we lunchen met Nelline en Lies die hier al bijna twee jaar wonen en Engelse les (proberen te) geven. Ze kunnen ons daardoor aardig wat ins en outs over Laos vertellen. We hebben een heel lijstje gemaakt.

Het zijn ook échte vakantiefietsers en zij staan op het punt om de komende week de zgn. ‘Thakhek Loop’ te gaan fietsen. Een tocht van vijf dagen door het prachtige achterland van Thakhek met veel Karst gebergte. Helaas hoorden wij hier te laat over, waardoor wij het niet meer in ons schema in konden passen. Maar mocht je zin hebben: https://www.travelfish.org/location/laos/southern_laos/khammuan/tha_khaek_loop

Ook weten zij een goede fietsenmaker waar we verder kunnen gaan met ons item over verkrijgbare fietsbandmaten in Azië. Later helpen we de Nederlandse fietster Elske aan een FiberFix Spoke en horen wij dat zij hier een spaak op de goede lengte heeft kunnen krijgen.

Vat Phou

Een kilometer of veertig ten zuiden van Pakse bevinden zich de resten van een Khmer stad met een tempelcomplex dat tegen een heuvelwand is aangebouwd. De contouren van de stad zijn eigenlijk alleen nog vanuit de lucht te zien, maar van het tempelcomplex is nog aardig wat over. Het staat dan ook op de UNESCO Wereld Erfgoed lijst. De stad stond in de hoogtijdagen het Khmer koninkrijk in verbinding met de hoofdstad Angkor. Van deze weg zijn de contouren nog steeds zichtbaar.

De entree van het terrein ligt ongeveer een kilometer vanaf de plek waar het eigenlijke tempelcomplex begint. Waarschijnlijk om het aantrekkelijker te maken voor bezoekers zijn er een drietal ‘treintjes’, een soort verlengde golfkarren, aanwezig waarmee toeristen naar het begin gereden worden. Eerst moeten we wel een beetje lachen, maar het blijkt geen overbodige luxe om in de hitte niet het hele stuk te hoeven lopen. Hulde aan de vrouwen die bovenaan de laatste trap koude drankjes en lekkere hapjes verkopen. Zij beklimmen de berg elke dag met hun handel.

Met moeite kom ik boven (mijn enkelbreuk, weet je nog), maar het is zeker de moeite waard. Je kunt nog precies zien hoe de hele gang naar de tempel loopt. In vier fases wordt het hoogste doel bereikt.

Achter de tempel komt een stroompje uit de bergwand. ‘Heilig’ water natuurlijk. Een paar ondernemende meisjes vullen lege plastic waterflesjes met water uit die bron. Halverwege de trap verkopen ze die als drinkwater voor aan naïeve toeristen.

Toen we omhoog liepen was er nog bijna niemand en maakte ik een foto van Eric boven aan een trap die geflankeerd wordt door prachtige oude bomen, maar als wij weer naar beneden gaan en Eric van mij op dezelfde plek dezelfde foto wil maken, lukt dat niet meer. Er zijn een paar bussen Chinese toeristen gearriveerd die een hoop lol met elkaar maken. Met klimmen schiet het niet op. Nou ja, dan maar een foto met de Chinezen. Tegenwoordig ontkom je er niet aan in Azië.

Vierduizend eilanden

Van onze klant Gerry krijgen we een tip voor een route van Pakse naar het gebied van de vierduizend eilanden. Dat is een stuk waar de Mekong wel 14 km breed is en er heel veel eilandjes in de rivier zijn, waarvan een aantal zo groot dat er op gewoond kan worden.
Gerry is indertijd langs de rechter oever van de Mekong blijven fietsen en met lokale pontjes gaan ‘Islandhoppen’ i.p.v. iedere keer terug naar de hoofdweg op het vaste land. Wij waren super blij met deze tip want het is een van de leukste stukken van onze tocht tot nu toe.

Vanaf Champasak volgen we een stippellijn die vlak langs de Mekong loopt. Het is een pad dat soms vóór, soms achter de huisjes langs loopt. Soms loopt het pad over erfjes. Zo krijgen we een klein inkijkje in het leven van de mensen langs de rivier.

Het eerste lokale pontje dat wij nemen is dat naar het eiland Don Khong. Aan de westkant van het eiland is wat toeristische infrastructuur. Vervolgens fietsen we helemaal naar de zuidpunt en nemen daar het pontje naar Don Som. Je snapt het al: ‘Don’ betekent ‘eiland’ in het Laotiaans. Don Som is nog heel authentiek en ook daar krijgen we weer een mooi beeld van het leven van de mensen op het platteland; hoe de rijst wordt verwerkt na de oogst, hoe men aan de nodige spullen komt van de marskramers en hoe men de weg waarover wij fietsen, wat eigenlijk een dijkje is, repareert: gewoon met z’n allen op zondag de handen uit de mouwen.
Don Som fietsen we over tot aan het pontje naar Don Det. Het dorpje op Don Det waar het pontje aankomt, heeft een totaal andere sfeer dan Don Som, waar we vandaan komen. Dat is wel even schrikken. Opeens allemaal toeristen en toeristische eettentjes en barretjes. Het doet een beetje als een hippiekolonie aan. Van de Britse eigenaar van ‘The Burger Bar’ horen we dat hier inderdaad veel buitenlanders zijn blijven hangen en een bestaan hebben opgebouwd, met het oog op het toenemend toerisme.
Van Don Det fietsen we langs de oever van de Mekong met zicht op tientallen eilandjes naar Don Khone. Ik weet niet hoe ze tot vierduizend gekomen zijn, maar ik vermoed dat ze alle plukjes waterhyacint ook meegeteld hebben. Maar bijzonder is het wel.
Over een oude Franse spoorbrug fietsen we Don Khone op waar je ook een waterval kunt bezoeken. Waterval is een groot woord. Het is meer een grote stroomversnelling. Maar goed, de Laotianen zijn er maar wat trots op want ze claimen dat deze, samen met de waterval die we de volgende dag bezoeken dit de grootste ter wereld is… In ieder geval qua breedte dan.

Met een stukje weemoed verlaten we Laos. Wow, wat een leuk land om te fietsen!


Cambodja

Weer een grens over

Tijdens een fietsreis een grens over gaan blijf ik spannend vinden. Hoe zijn de douaniers: streng, aardig, kun je een grapje met ze maken, zeg ik niet de verkeerde dingen, betalen wel het juiste bedrag voor het visum en de procedure, hebben we wel genoeg pasfoto’s, kloppen de stempels wel.
En hoe zou het aan de andere kant zijn? De mensen, de taal, het geld, de weg, het landschap. Dat soort dingen spoken altijd door mijn hoofd de dag dat we naar een grens toe rijden. Eric heeft er nogal eens een handje van om grapjes te maken, dus ik waarschuw hem van te voren: “Geen grapjes he!”
Cambodja is een nieuw land voor ons en we zijn zeer benieuwd.

De eerste beambte is zeer aardig. Hij heeft een grote glimlach en controleert onze temperatuur met een apparaatje waarna we een gezondheidsverklaring krijgen.

Daarna moeten we een formulier invullen en met een pasfoto en 35 dollar bij een loketje inleveren. De opening zit heel laag en het raam is ondoorzichtig gemaakt. Daardoor kan ik de beambte niet zien en moet ik moeite doen hem te verstaan. Waarschijnlijk is dat wat mij een ietwat unheimisch gevoel geeft. Daar wordt ik altijd wat nerveus van.
Vervolgens willen ze nog vingerafdrukken en een foto van mij maken. Maar bij de foto vergeet ik mijn petje af te nemen en er gaat ook iets mis met de vingerafdrukken. Aan de andere kant van het raampje hoor ik wat ongeduldig gebrabbel, maar ik begrijp niet wat hij bedoelt. Ik word al helemaal zenuwachtig. Gelukkig is er een andere westerling die wel begrijpt wat hij bedoelt en hij zegt: “Petje af.”
“Oh, sorry, ik had het niet door”.
Pfff, wat een stress. Maar dan krijg ik mijn paspoort terug met weer een prachtig visum, stempels en uitreisformulieren. Cambodja here we come!

niet gezond

“Wow, ik hoop niet dat alle wegen van Cambodja zo zijn zeg. Dan wordt het een zware tocht.”
De 65 km lange weg van de grens naar de eerste plaats waar we kunnen overnachten (ik mag van Eric nooit te veel namen noemen want dat zegt lezers toch niet zo veel, maar het is Stung Treng) is erbarmelijk slecht. Stukken asfalt worden om de paar kilometer afgewisseld met een stuk gravel wat enorme stofwolken tot gevolg heeft want de auto’s rijden ontzettend hard. Het land aan weerszijden is bijna griezelig leeg. Er is weinig tot geen akkerbouw en er staan vrijwel geen bomen waardoor er weinig schaduw is. Het maakt me somber en Killing Fields-achtige beelden krijgen steeds meer vat op me.

Gelukkig is er af en toe een stalletje waar we even bij kunnen komen en uit een grote oranje koelkist een enigszins koud drankje kunnen nuttigen. Steeds komen mijn gedachten terug bij het barbaarse Rode Khmer tijdperk. Zou deze mevrouw het hebben meegemaakt? Zou die mijnheer de littekens nog hebben?

We hebben direct na de grens wat Euro’s voor Cambodjaanse Riel kunnen wisselen, maar tot onze grote verbazing rekent iedereen in Cambodja in dollars… Eén dollar is 4.000 Riel. Je kunt kiezen hoe je betaalt, en zij kunnen kiezen hoe ze je wisselgeld terug geven. Soms bestaat dat zelfs uit dollars én Riel om het nog ingewikkelder te maken… Maar alles went zeggen ze, dus ook deze wisseltruck. En het mooie is: het klopt altijd.

Wat niet went is die vreselijk stoffige weg. Tegen de tijd dat we in Stung Treng aankomen voel ik me rillerig en grieperig, gewoon van het stof en de hitte, en de inspanning die ik daarin geleverd heb.
“Eric, ik geloof dat we morgen een jokerdag moeten inzetten”.

Het bad na het uitspoelen van onze kleren.

De weg naar Angkor

Vanaf Stung Treng zijn het vijf mooie etappes westwaarts naar het hart van het voormalige Khmer koninkrijk Angkor, met als hoogtepunt natuurlijk Angkor Wat. Het landschap is afwisselend, met bananenplantages en rijstvelden waar geoogst wordt. Legio marskramers op scootertjes en brommertjes met opgebouwd zijspan. De guesthouses zijn eenvoudig en goedkoop, soms maar 5 of 6 Euro voor een kamer per nacht. Aan de oranje koelkisten herken je een winkeltje waar je een koud drankje kunt vinden, maar het mooiste van deze etappe zijn wel de honderden grote glimlachen als wij langs fietsen en groeten met “Soes dei.”

De tempels uit het tijdperk van de Khmer koningen, globaal tussen de 8e en 13e eeuw, die we onderweg al tegen komen zijn een bijzondere opmaat naar Angkor.

Zo zijn daar Koh Ker en Beng Mealea; tempel ruïnes die helemaal overwoekerd waren door de jungle tot een Franse kolonist ze in de tweede helft van de 18e eeuw her-ontdekte.
Het terrein en de tempels zijn ontdaan van de allerergste overwoekeringen, maar waar boomwortels de muren nog overeind houden heeft men dat zo gelaten. Het Indiana Jones gevoel is niet ver weg. We zijn erg blij met deze route alhoewel we het vooraf niet zo bedacht hadden.

Angkor

Tja, wat kan ik nog toevoegen aan alles wat er al geschreven is over Angkor. Het is in één woord: adembenemend mooi en bijzonder. Het stond in ieder geval op mijn ‘bucketlist’.
Ik weet niet hoe jij je Angkor Wat voorstelt, maar ík wist bijvoorbeeld niet dat het een bijna perfect vierkant complex is, en dat je er écht nog doorheen kunt lopen. Meestal zie je foto’s van die drie karakteristieke torens, die overigens de vorm hebben van dichte lotusbloemen. Zelfs op de verschillende etages kun je nog gewoon rondlopen. En dat voor een gebouw dat dateert uit de 11e eeuw. Het is niet zo aangetast en overwoekerd geweest door de jungle als veel andere tempels.

Na de val van het Khmer koninkrijk is het eeuwenlang als boeddhistische tempel gebruikt. Vooral als je rondloopt op bovenste etage van het complex, het heiligste van het heiligste uit het Khmer tijdperk, is het magisch om te bedenken hoe het was toen het nog écht in gebruik was waarvoor het bedoeld was. Hoe de aankleding was, de kleuren en wie daar allemaal hebben gelopen door de eeuwen heen.
In Siem Reap kopen we een boek met daarin foto’s van de huidige situatie en daaroverheen een doorzichtig velletje met hoe het er uit moet hebben gezien. Erg leuk.

 

Misschien nog mysterieuzer dan Angkor Wat, is de tempel met de hoofden; de Bayon. Ook van deze tempel is gelukkig meer overgebleven dan een hoopje stenen. Overal waar je staat, loopt of zit, kijken op elkaar gelijkende gezichten je aan. Elke toren heeft er vier, en er zijn 54 torens, dus 216 glimlachende gezichten. Volgens de overlevering het gezicht van de machtige koning Jayavarman VII die de tempel heeft laten bouwen rond 1200 na Chr. vertelt onze reisgids.

We hebben een toegangspas voor drie dagen gekocht. Na twee dagen hebben we de belangrijkste tempels wel zo’n beetje gezien. De derde dag fietsen we daarom door het park met onze fietstassen om mooie plaatjes en filmpjes te maken. Die ga je vast terug zien op de folder en in de lezingen in de winkel en op de Fiets- en Wandelbeurs die we over deze reis gaan geven.

Het jammere van Angkor is wel dat het inmiddels een van de grootste toeristisch trekpleisters van deze aarde geworden is. Als je heel vroeg bent gaat het nog wel (de tempels gaan bij zonsopgang open), maar twee uur later is het vergeven van de, met name de Aziatische en dan in het bijzonder Chinese, groepen toeristen. Ik gun het die mensen ook om nu eindelijk te kunnen reizen, maar ze hebben geen respect voor de regels die in Cambodja voor de toegang tot tempels geldt. Zelfs de Cambodjanen klagen daarover tegen ons.

Carla


De hel van Siem Reap en de Killing Road

Het lijkt wel alsof de kinderen hier in Cambodja nóg gelukkiger zijn dan in Laos. Volgens mij behoren ze zelfs tot de gelukkigste kinderen ter wereld. Vanonder hun huizen op palen, rennen ze naar de kant van de weg om ons toe te zwaaien. Een baby worden door haar zusje naar de weg getild en ingefluisterd: “Zeg hallo!” Alsof onze begroeting een zegening is van een boeddhist. Maar afgezien van mijn oranje shirt en inmiddels kalende kruin, is er weinig in mij dat lijkt op een boeddhist, of het moet mijn levenshouding zijn.

De allerkleinsten die zwaaien, hellen hun hand naar achteren en moeten de beweing nog goed onder controle krijgen. Ik verdrink in hun ogen. Als scholieren ons zien, rijden ze mee op hun fietsjes en proberen ons bij te houden. Een meisje in een gele babydol op een roze fiets rijdt een stuk met mij mee. Wat wil ik nog meer? Nou, dat ik nog vrijgezel was en dat zij twintig jaar ouder was.

Kinderen mogen van alles hier. Ze mogen naaktzwemmen in de riviertjes. En op hun vijfde mogen ze al brommer rijden op de openbare weg. En met je vader, moeder en twee zusjes op één scooter? Dat mag ook en past net. En als ik dan enthousiast zwaai, wurmen de kleinsten met gevaar voor eigen leven een arm los van de scooter en wuiven terug terwijl pa geroutineerd uitwijkt voor een slapende hond op de weg.

Dat Cambodjanen erg houden van hun kinderen blijkt ’s ochtends om zeven uur als we voor ons guesthouse de tassen opladen. Opa komt aanrijden op zijn scooter om op de kleuter te passen. Die rent krijsend op Opa af die hem 100 Riel geeft. Dat zien we een paar keer. Kinderen krijgen van jongs af aan al geld toegestopt alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Is het daarom vreemd dat kinderen soms om ‘money’ vragen? Dan is het geen kwestie van bedelen, maar meer een kwestie van gewoonte.

Ik probeer altijd wat van de plaatselijke taal te leren. Naast de begroetingen als “Hallo” en “Tot ziens”, is “Wat kost het?” de belangrijkste. Zodra ik in vloeiend Khmer kan zeggen: “Kut Looi”, betaal ik opeens de helft voor een blikje cola. En om een of andere reden is dit woord makkelijk te onthouden.
En vervolgens is het handig als je kan tellen. Ik begin altijd met 1, 2, 3, 4, 5. En dan duizendtallen en tienduizendtallen. Tien- en honderdtallen hebben in Cambodja (en Vietnam) geen zin, want 100 Riel is 2 cent.
Ik zie er alleen tegenop om voor die paar weken vervolgens ook nog 6, 7, 8, 9, 10 te leren. Tot iemand uitlegt dat zes wordt uitgesproken wordt als vijf – een. Dus acht wordt dan vijf – drie. Wow, hier hanteert men dus het vijftallig stelsel. Dat heb ik nog nooit meegemaakt. Als ik wat beter Engels sprekende Cambodjanen tegenkom vraag ik hoe dat komt; want de meeste talen gebruiken immers het tientallig stelsel. Maar niemand die mij dat kan uitleggen. Jij wel?

Siem Reap en Angkor Wat

Via prachtige kleine weggetjes (met dank aan Awol en de van Vliets) komen we in de hel van het stadje Siem Reap terecht. De straten zijn te klein voor de hoeveelheid stinkende tuktuks en scooters en als we naar Pubstreet lopen (met een Nederlandse snackbar), moeten we voortdurend uitwijken voor het verkeer. Er zijn wel trottoirs, maar daar kunnen wij niet lopen omdat die vervallen zijn, omdat ze vol geparkeerd zijn met fourhweeldrives en scooters of omdat er grote reclameborden staan. Er zijn wat grachten maar daar zou ik nog niets een dood gevonden willen worden. De lucht is stoffig en vervuild. Het is echt benauwd en na die mooie rustige weggetjes is het voor mij de hel van Siem Reap.

Het dorpje is uitgegroeid tot een grote stad met veel werk voor de Cambodjanen. Het is namelijk de uitvalsbasis voor het tempelcomplex rond het fenomenale Angkor Wat complex. En natuurlijk moet je daar zijn bij zonsopgang.
Dus staan we drie dagen achter elkaar om 5:00 uur op en zitten een uur later op de fiets. Over een stoffige drukke weg met tuktuks en scooters is het tien kilometer lang stofhappen en constant uitwijken voor spookrijders. Ik noem het de Killing Road to Angkor Wat.
In de hutjes links en rechts van de weg maakt men ontbijt op houtskoolvuurtjes en die stank vermengd met uitlaatgassen van alle tweetakters maakt dat ik het al gehad heb tegen de tijd dat we bij de tempels zijn. En daar mag je dan wel spiritueel gereinigd worden, maar dat doet niets af aan de gore smaak in mijn keel en de vervuiling in mijn hoofd.

Zwalkend door de indrukwekkende tempels, moet ik uitwijken voor Chinezen met selfiesticks en mijn oren dichtknijpen omdat de Chinese reisleiders een soort van megafoon gebruiken om goed gehoord te worden. En ben ik dan op een plek waar een boom zich fotogeniek om een tempelpoort heeft geworsteld, dan is dat een prachtige plek voor een foto. Maar ja, dan staat daar een kudde van dertig Chinezen die allemaal óók zonodig individueel of met elkaar op de foto moeten. Op zich is dat niet zo tijdrovend, maar wel als ze dat in alle mogelijke combinaties en poses doen.

Gelukkig ben ik bekend met de Chinese cultuur en moet denken aan die keer in Beijing. Een krom omaatje stond op de bushalte vooraan, tot er een bus stopte. Hardhandig werd zij opzij gedouwd door de passagiers die de bus in wilden en die zelfs niet wachten tot iedereen was uitgestapt. Tegen de tijd dat de bus vertrok, stond zij daar nog steeds te wachten. Dus ik loop naar de poort wuif wat Chinezen weg, zeg: “Enschuldigung ich bin Deutscher” en ga poseren voor Carla. Zo zie je maar dat het altijd handig is, als je je kunt aanpassen aan een andere cultuur.

Eenmaal buiten de tempel worden we belaagd door You-want-coconut?-Cold-drink?-roepende verkoopsters en spijbelende boekverkopertjes. Vriendelijk wuiven wij ze weg.

Bij de Bayon tempel willen we een gids huren. Maar bij de Engelstalige gidsen die wij tot nu toe hebben gehoord, raakte ik na drie zinnen het spoor al bijster. Ze leggen de klemtoon vaak verkeerd en spreken een zin als één woord uit. Het is typisch zo’n voorbeeld waarbij de goed opgeleide gidsen Engelse les hebben gekregen van een Cambodjaan die Engels heeft geleerd van een Cambodjaan die Engels heeft geleerd van een Cambodjaan. Kortom, zo wordt het accent goed in stand gehouden en daar is niets leuks of goeds aan.

Wij krijgen een gids toegewezen voor 15 dollar, maar ik zeg eerst dat ik zijn Engelse uitspraak wil verifiëren. Na drie zinnen weet ik genoeg en leg hem uit dat ik moeite heb om zijn Engels te volgen. “YessirnoproblemIspeakmoreslowforyou.” Om vervolgens na twee langzaam uitgesproken zinnen die ik alleen kan volgen door heel geconcentreerd te luisteren, te zeggen: “thetourwillhaveatimeofonetoonepointfivehour” Ik bedank hem vriendelijk en wij zoeken aan de hand van onze Angkor Wat gids zelf onze weg. In zo’n gids staan allerlei wetenswaardigheden die bij mij het ene oog in en het andere oog uitgaan. Welke tempel door welk van de tien Khmer koningen is gebouwd en wat alle voorstellingen en beelden betekenen kan ik echt niet onthouden. Ik kan mij ook niet meer herinneren dat ik van de Borobodur, de Chinese Muur, het Taj Mahal, de Machu Pichu of de Notre Dame weet wanneer en door wie het gebouwd is. Nee, dan zijn de anekdotes eromheen veel boeiender.
Bijvoorbeeld dat Angkor Wat door een Fransman is ontdekt, maar dat in werkelijkheid de tempel gewoon in gebruik was toen hij er voorbij reisde. Hij is beroemd geworden omdat hij heel goed alle ruïnes in kaart heeft geïnventariseerd en geadministreerd.

Veel ruïnes zijn weer opgebouwd en dat geeft een goed beeld hoe het vroeger was. Maar een kind zou het beter in elkaar gepuzzeld hebben, want vaak zie je dat stenen gewoon verkeerd opgestapeld zijn. Het complex Angkor Wat blijft een bezoek waard, maar bij de zesde tempel, vermoed ik dat Carla mij voor de grap weer naar de vierde heeft geleid, want ze lijken toch erg veel op elkaar.

Er zijn mensen die brengen echt een week hier door, maar na drie dagen in de hel van Siem Reap en de Killing Road wil ik weer terug naar het echte leven. Ik wil de kinderen weer gedag zeggen, uitwijken op de onverharde weg voor een kudde koeien of kuikentjes die hun moeder achterna lopen. Bij een stalletje stoppen en proberen uit te leggen wat we willen eten en dan in vloeiend Khmer zeggen: “Kut Looi”.

Eric