Hoogvlaktes van de Andes 7: De wind

Onverwacht worden we deze reis met een voor ons bekend natuurfenomeen geconfronteerd, namelijk: wind. Ooit, elf jaar geleden, wilde ik naar Patagonië om de wind daar te ervaren. Ik (Carla) ben op een Waddeneiland opgegroeid waar het bijna altijd waait. Wind is mij daardoor altijd blijven fascineren.

Nadat we op de eerste kilometers van de Laguna route in Bolivia onze zwaar beladen fietsen een half uur lang door het mulle zand hebben moeten trekken, komen we tot de conclusie dat deze route te zwaar voor ons is. We besluiten om niet terug te keren richting Uyuni, maar de weg naar de grens met Chili te vervolgen. Op de hoogvlaktes tussen de vulkanen trekt de wind in de middag flink aan en we zien regelmatig kleine tornado’s die het zand en stof hoog de lucht in zuigen. Soms worden we er door een getroffen. Het zand en kleine steentjes snijden in mijn gezicht en blote armen.

Het opzetten van de tent wordt door de harde wind steeds meer een uitdaging. Het komt erop neer dat we al beginnen met het verzamelen van zware rotsblokken wat ook niet meevalt want de lavabrokken die overal voor het grijpen liggen hebben een laag soortelijk gewicht.
Als we genoeg rotsblokken hebben verzameld leggen we daarmee eerst het grondzeil vast. Daarna zet Eric de tent punt voor punt vast met haringen terwijl ik de tent vasthoud.

We moeten de binnentent angstvallig dicht houden want de wind zwiept het zand en stof onder het doek door de tent in. De voortent is een en al stof en zand. Met de tassen maak ik aan de kant van de wind een soort van windschermpje zodat we het eten nog enigszins zand- en stofvrij kunnen houden. Bij de grens, in Avaroa, eten we nog even de verse producten die we bij ons hebben op, zoals brood, gekookte eitjes, tomaten, avocado en kaas. De Chilenen zijn namelijk bang dat met name groenten en fruit ziektes of insecten bevatten die de gewassen in Chili kunnen besmetten. Er staat een hoge boete op als ze dit soort producten in je tas vinden. Er zit vier kilometer niemandsland tussen de Boliviaanse en Chileense grenspost. We doen er bijna een uur over en dat heeft alles met de westerstorm te maken die daar tussen de vulkanen raast. Gelukkig begint na twee kilometer het Chileense asfalt, zodat we niet elke keer een stofwolk te verduren krijgen als er een auto of vrachtwagen langs rijdt. In het stadje Ollagüe, aan de Chileense kant van de grens, is een fijn hotelletje. We blijven daar niet alleen een dag om bij te komen, maar ook om onze kleren weer eens flink door het sop te halen. Aan het einde van de eerste fietsdag na dit heerlijke hotelletje is al deze moeite alweer teniet gedaan. Overdag in de zon uit de wind is het nog wel uit te houden, maar de wind maakt het ’s middags tot een martelgang. Mijn gezicht is gezandstraald, ik heb een droge keel en mijn oren tuten van het harde geraas.

In de namiddag zijn we wel klaar met fietsen, maar dan moeten we eerst op zoek naar een kampeerplek waar we onze tent uit de wind kunnen zetten. En zo’n plek vind je niet zomaar. Op een hele dag fietsen zien we misschien drie of vier plekken waar we de tent zouden kunnen opzetten. Om vier uur ’s middags kijken we al uit naar een geschikte plek. Pas anderhalf uur later vinden we een redelijke plek uit de wind. We denken in de luwte van gedolven zoutheuvels aan de rand van het Salar de Ascotán goed uit de wind te staan. Maar op het moment dat de tent bijna staat draait de wind 90 graden en waait de tent zo hoog op dat alle haringen uit de grond worden getrokken. Dus zetten we alsnog -vol in windkracht 6- de tent opnieuw op. We zetten het grondzeil vast met nog zwaardere keien en met Eric’s zware waterzakken. Mijn zware tassen vol met eten, bewijzen hun nut op een andere manier dan wij van te voren hadden kunnen bedenken. Met spanbanden zetten we de tent vast aan de tassen, zodat de tent niet opgetild wordt als de wind eronder komt. Mijn zachte handen zijn inmiddels ruw, ik heb kloofjes in mijn vingers en gescheurde nagels.

De zand- en zoutstorm is zo heftig dat het niet lukt om te koken. Ik ben bang dat al het zand en zout de pannetjes inwaait. Dus laten we de pastamaaltijd voor wat het is en eten brood en drinken twee kopjes thee, wat nog net lukt. Het wassen en tandenpoetsen komt er niet van, want na het eten, verdwijnt de zon achter de vulkaan en daalt de temperatuur binnen tien minuten tot onder het vriespunt. We zitten dan ook op een hoogte van 3800 meter. Snel duiken we onze warme slaapzakken in. Maar zelfs in de tent gaat de wind door met ons te tarten. Hij is zo hard dat hij de hele tent met stok en al in elkaar drukt. De wind duwt de stokken van de tent zover naar beneden dat ze tegen mijn heup beuken. Ik leg mijn hand met de palm naar boven op mijn heup zodat ik geen blauwe plek krijg. Dan zegt Eric optimistisch: “Ik geloof dat de wind nu een beetje gaat liggen”. Hij krijgt gelijk. Binnen één minuut gaat de wind compleet liggen en hebben we verder een rustige nacht.

De volgende ochtend als we om 6 uur opstaan is het nog steeds nagenoeg windstil. De waterzak met waswater is helemaal bevroren en er hangen ijspegels aan. Het verbaast ons dat de tentstokken niet gebroken zijn. Maar werkelijk overal ligt fijn zand en zout. Zelfs in onze binnentent ligt heel fijn zout van de Salar. Voordat we de tent weer inpakken, vegen we zo goed als het kan al het zand en zout weg. Maar we hebben het overleefd, en dat is het belangrijkste. Ik zal deze nacht aan de rand van de zoutvlakte van Ascotán niet licht vergeten.

Zelfs weken later tref ik in de krochten van mijn tassen het zout van Salar de Ascotán aan.

Dit is een tocht van vele extremen. Klimmen, dalen, kou, warmte, hele goede en hele slechte wegen, van totale desolaatheid tot weer een leuk stadje waar alles weer te krijgen is. Maar wind en plotselinge windstilte is toch wel een van de wonderbaarlijkste ervaringen van deze reis.

Carla

Geef een reactie

Je kan deze HTML-tags gebruiken

<a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>